A a n t e k e n i n g e n
betreffende de Familie
W E E R T S deel 1b
Blz. 31
Nu volgen enige brieven die betrekking hebben op de komst van
de Kozakken. Dit schrijft Mevrouv Weerts op Brinkgreve aan haar man
op 3 may 1814:
"Mijn lieve W. Gij hebt sekererlijk al verlangt om te weten hoe ik mij in de bittere moeijelijke beslommeringen bevinde, nooyt had ik
gedagt dat sulke monsters in de werelt waren, die sonder sy er
voordeel bij hadden, alles woedende vernielen konden, geen meubel
is heel, alleen de 3 tafels en 4 spiegels. Voor het overige alles
gestolen of gebroken, behalve 't geen de lieve Alex nog heeft geborgen, en de botterman, die onse voordeel, so veel mogelijk
was
behartigt hebben. Ik sit in de veeren paard haar en oud papier en
soeke zo veel mogelijk alles bijeen, ik weet dikwijls niet wat ik doe,
so loopt mij het hoofd om, en met dat alles ben ik redelijk bedaart
en onderworpen. Den goeden God geeft den moeden kragt en is een
troost in desen. Ik dede beter om u niet te bedroeven en dit alles
onaangeroert te laten maar mijn hart moet sig ontlasten en aan wie beter als aan u die deelt in onse rampen. Laat ons God nog loven,
hij heeft u en mij 't leven nog geschonken..... Het siet er buiten
ellendig uit wegens de geleden schade aan het akkermaalshout dat meest alles door het ijs is geknikt en de peppeltjes op de have
insgelijks. De lieve Alex die nu en dan eens overstapt om mij te helpen
heeft de gehouwen boomen getelt, en seven hondert zijn er gehouwen..
P.S. Adieu, denkt veel aan uw oude wijfje, ik sal u ten eersten u
borstrokken en vesje zenden en nagt dassen, moet dat uit de kist
te Deventer halen."
Ook hier blijkt dat het een strenge winter was geweest en was
een groot aantal bomen door de troepen omgekapt. Zoon Alex schrijft
er verder over aan zijn broer Johan: " in de zaal waar het behangsel
en de schoorsteen nog al veel geleden hebben, als ook in de Eetkamer,
zetten wij alles wat moet verkogt worden. Het plan is om een verkooping
van die dingen aan te leggen" .... " Dirk te Riele heeft ons veel
schade toegebragt volgens ingewonnen informaties: hij zoude degene
zijn welke de Kosakken opgestookt heeft om te plunderen...ook zijn
mij de personen genoemd welke het tin en kooper gestoolen hadden, doch
wat is er aan te doen ?"
Het schijnt dat Mevrouw Weerts eerst in
het belegerde Deventer
verbleef. In een brief aan haar man, ongedateerd, die "na het Else" bezorgt moest worden, schrijft zij:
"Heden heb ik een woord of wat met iemands gesonden om u ter
hand te stellen en u te seggen dat wij in onse besloten stad
|
|
Blz. 32
't voorrecht hebben van een redelijke gesontheid te genieten, ik schrijve so dat
de commandant het requirende so mag lesen. Want het alleen is om u te doen
weten dat ik wel ben. Van B (?) hoor ik niets, of de jonge van de jager daar nog
is geloof ik wel. Derk is nu te velde en was siek, dat is nu wel 14 dagen en
langer geleden, heeft sijn bed mede genomen, dat ik vrij hardi vind, geen Derk
heeft bij mij credit meer. Ik verlang u lieden allen te sien, om enige
arangementen wegens onze bestemming en toestand te maken. So de Heer Commandant
verlof geeft aan enige onser Heere om uit de stad te gaan, zo ga ik mede naar
Zwol en dan sal ik sien verder na uwe quartieren te komen en ik sal dan een
expresse senden om Al. te verzoeken mij te halen met de boere wage met de huive
over de slegte weg, de plaats waar ik mij bevinde sal ik dan melden, want is nog
niet te bepalen. Wij omhelsen u allen en verlangen eens iets van u lieden te
hooren, dewijl ik in 5 weken niets van u gehoort hebben. Deze brief neemt de
Heer ten Harmsen mede, ik sende dezelve aan de Heer Wenink. Adieu t.a.v.
E.A.W."
Een andere, niet gedateerde
brief uit die tijd, gestempeld Zwollle en geadresseerd aan " Monsieur
A.J.Weerts, presentement a la compagne; Else, pres de Zutphen ", waaraan
toegevoegd: deze brief af te geven bij de Heer H. Wenink tot Zutphen, luidt: :
" L.W. God schenke u lieden de schat der gesontheid, die wij tesamen, in
deze ingeslotene Stad. door sijn vaderlijke hand nog genieten, en wij nog voor
gebrek bewaart sijn, hij ondersteune U allen en in alle omstandigheden, en
mogten wij verblijd worden om u aller welsijn te hooren, groet de ouderlievende
A. en M. met een hart vervuld van dankbaarheid, voor de verligting in dese
drukkende omstandigheid ons toegebragt om haar bedrukte ouders te helpen. Nooyt
kan ik vergelden, Gods zegen bekrone haar liefde. Wij bevelen u Gode en omhelsen
u in gedagten en be...(?) Van Tolv. kan ik niets vernemen!" En
daaronder met de hand van Coenraad Alexander: " Waarde Papa ! Wij zijn alle
wel en hooren niets van Deventer. 't kan wel zijn dat ik moeyte doen zal Mama te
verlossen. Meer kan ik u niet zeggen tt. Alex. "
Na enige tijd was het leed
geleden, en op 5 juni 1814 schrijft Mevrouw Weerts weer aan haar echtgenoot
" chez Monsieur Weerts, a S. Walburg à Arnhem": "had ik het
hier nu klaar, ik soude spoedig het eensame Brinkgreve verlaten, en gaan een
dag of 2 na 't Else, en dan na uw. Wat soude ik dan te vertellen hebben! ... Nu
het water hier veel hoger als wij het hier oyt gehad hebben heeft
gestaan...Alles is van dit jaar van streek, Mogt God de boekwijte voor vorst
beware,
|
|
Blz. 33
en ons met dit gewas segenen. De rogge staat slegt op de camp. De Cosakken
hadden die vernield. De wegen die se gemaakt hebben door de rogge sijn weer
toegesaayt of toegepoot om geen pad, dat anders altijd blijft, te houden. Om de
stad set ieder nu weer so een planken hutje op, ieder soekt sijn kostwinning
voort te setten... Nu de beste lieve Alex mijn dierbare lieve kind, die sijn
oude moeder met al sijn vermogens ondersteund sal met uw wel over alles spreken,
ondertusschen beste Weerts wees geduldig, en ik hoop het ook te sijn, en dan
samen na de mole, forte cocher. Ik omhelse u duisentmaal in gedagten en ben voor
al mijn leven onder voor en tegenspoed u liefhebbende A.A.Weerts
geb.Wentholt."
Tevoren had zij al
aan haar echtgenoot gevraagd " of gij mede goed keurt dat wij het
ongelukkige geteysterde Bringreve, so binnen door een hoop canailjes, en buiten
door de verwoesting van het water, sal verhuuren aan de oude Heer van Capelle,
voor een modique prijs, huis en hof en plantages, de weyden en bouwland er niet
onder begrepen, alleen plantages, sij sijn er seer toe geinteresseert.... ik
sal het dan weer so wat opknappen als ik erfhuis heb gehouden. Capelle is nu
seer in de gratie van de oude Princesse die hem een allerobligente brief heeft
geschreven, sij soude altijt voor de famillie sorgen en hare soons ook.,."
Daarna is er een hiaat in
de brieven, maar in ieder geval zijn de heer en mevrouw Weerts - Wentholt naar
Arnhem verhuisd en is Brinkgreve blijkbaar verhuurd.
In 1816 trof de familie
wederom een ramp toen de kleinzoon Arnold Jacob Weert wiens vader in Demerary
was gestorven, en die luitenant-ter-zee was, op 27 augustus 1816 voor Algiers
sneuvelde tijdens het bombardement van die stad door een Engels-Nederlandse
vloot ter afstraffing van de Barbarijse zeerovers. Hij was nog geen 19 jaar oud.
Zijn moeder, mevrouw Weerts - Van der Wijck, klaagt er over in een brief aan
haar schoonmoeder " dat het weinige goed dat mijn lieve Arnold meer over
had, reeds verkogt zoude wezen volgens scheepsgewoonte, daar ik mij er mede
gevleid had daar ik dit so gaarne terug had gewenst, ik kan het mij niet
begrijpen hoe dat dit mogelijk is, daar de kapt., selver tegens Em(ilie) gesegt
had sorg voor te hebben gedragen en het haar toe wilde senden..... Van Alexander
heb ik een brief uit Bruggen waar hij in garnisoen legt en niet te Ostende dat
hem niets bevalt daar hij nu van zijn (?) af is en gansch in den vreemden
zit."
|
|
Blz. 34
Enkele jaren later komt er een nieuwe zorg bij doordat het huwelijk van dochter
'Doortje ' (met IJssel de Schepper) dreigt mis te gaan omdat hij haar op een
" infame" manier behandelt, maar later schijnt er weer een verzoening
te hebben plaats gevonden.
Het in vorige brieven
genoemde kasteel "het Else " lag bij Vorden [in coll. Scheurleer doorgestreept en vervangen door Eefde]. Volgens opgave van het
Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie was het in 1843, blijkens het
Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa, deel X b1z.169, eigendom van
Jonkheer Mr. Pieter Nicolaas Quarles van Ufford te Zutphen„ Volgens Ned.
Adelsboek 1950 was deze, daar genoemde Pierre Nicolaas, 1797 - 1887, gehuwd
met Sippina Johanna van de Merwede, geboren te Kampen 13 mei 1801, dochter van
Philip Everhard en Frouck Juliana Geertruida Sloet tot Plattenburg. Hun jongste
zoon Jhr. Philip Everhard Van de Merwede Quarles van Ufford huwde te Zutphen 16
augustus 1860 Johanna Gerharda Mispelblom Beyer, De relatie met de familie ,
Weerts is ontstaan door de Van de Merwede's. Het kasteel is in later tijd
vererfd op de familie Van Weede en gedurende de laatste wereldoorlog geheel en
onherstelbaar verwoest (zie " Kasteelen in Gelderland ", Gouda Quint,
Arnhem 1948; blz.100, waar het onder Gorssel wordt gesitueerd)
Bij de brieven is
nog gevonden een huurcontract tussen de Douairière Van Balveren geboren Van
Löben Sels en de echtelieden Weerts - Van de Niepoort, d.d. 1 februari 1807,
waarbij aan hen verhuurd wordt " de Buitenplaats Heukelom genaamd en gelegen
in den Ambte van Ede Kerspel Bennecom, waaronder begrepen het gebruik van het
Huis, stal, koetshuis en aan hetgeen daar verder bij en aan gehoord zooals van
den Tuin, de Broeierye, de Gragten, twee Boomgaarden en alle wandelingen tot
deze Plaats specteerende en eindelijk mede het recht om met uitsluiting van een
iegelijk te mogen jagen zo op dese Plaats en onderhoorige Bosschen en Zandbergen zelve als op de Boeren Erven van de Vrouwe verhuurdersche onder
denzelfden Ambte van Ede gelegen. " De huur werd aangegaan voor 6 jaren,
aanvangende Petri = 22 februari 1807, de huurprijs was f 450,- per jaar.
Deze overeenkomst werd dus nog in de "goede" tijd gesloten,
waarschijnlijk was de jacht wel het belangrijkste voor de huurder:
De echtelieden Weerts -
Wentholt hebben nog enige jaren van hun rust in Arnhem kunnen genieten. Zij
stierven aldaar resp. l9 juni 1828, oud 87 jaren, en 25 november 1820, oud 78
jaren. Zij werden
|
|
Blz. 35
begraven in de Eusebiuskerk ter rechterzijde van het grafteken van Karel van
Egmond.
In 1818 lieten zij
zich portretteren door C.Cels; deze schilderijen zijn in het bezit van de Erven
de Mol van Otterloo fotografien daarvan zijn onder mijn berusting.
Waarschijnlijk is naar zijn portret een prent vervaardigd, welke aan het
Iconografisch Bureau geregistreerd is onder no. 32803.
In het Rijksarchief
te Arnhem, depot Schaarsbergen, bevindt zich de successieaangifte betreffende de
nalatenschap van Mr. Arnold Jacob Weerts, welke is ondertekend door de toen nog
levende twee zoons en twee dochters, de kleinzoon Alexander Frans Weerts te 's
Gravenhage, kleindochter Franqoise Maria Weerts te Kampen, en de kleinzoon
Mr.Gerrit Jacob IJssel de Schepper. De aangifte bevat uitsluitend de onroerende
goederen, zonder vermelding van waarde, en wel in eigendom:
het landgoed Brinkgreve, schoutambt Colmschate,
buurtschap Riele,
het burenerf Groot Meilink aldaar, buurtschap Averlo,
de helft in het boerenerf Reusterink of Klein Velsbergen,
in de gemeente Hummelo en Keppel,
en de helft in het boerenerf Groot Sessink, onder
Hengelo, buurtschap Gooy,
bovendien had hij het vruchtgebruik ("tucht") van de volgende door
zijn echtgenote nagelaten goederen:
a het goed en erf de Kokking in de buurtschap Iservoorde,
b de wederhelft van het Reutink,
c het akkermaalsbosch "Bagijnepaardenslag" onder
Hummelo,
d het boerenerf Vinkenborg onder Isenvoorde,
e bouwland de Hagenkamp aldaar,
f en g bouwlanden het Holterveld,
h bouwland de Hof van het Loo,
i de wederhelft van Groot Sessink,
k weide de Wiginkmaat onder Tonden,
l akkermaalsbosch De Schavenweide onder Digteren,
m het huis aan de Lange Hofstraat te Zutphen no.888,
n. dito no. 889,
o Koorntiend de Toldijk onder Steenderen,
p akkermaalsbosch Larkerhoeve onder Empe,
q de helft van een koorntiend onder Gaanderen,
r een weide onder Zelhem,
s een bouwland aldaar,
Arnold Weerts en zijn vrouw Eva Wentholt; Cels 1818 (IB).
|
|
Blz. 36
t het weiland "de Apen" onder Wijnbergen,
u een dito dito,
en v een tuin vóór de stad Doetichem.
|
|
Blz. 37
De Arnhemse periode
Wij komen nu tot de beschrijving van de uit het huwelijk Weerts
- Wentholt geboren kinderen. Van hen zal hun zoon Coenraad Alexander
het laatst behandeld worden, niet alleen omdat hij de jongste was,
maar ook omdat omtrent hem het meeste te verhalen is daar hij mijn
rechtstreekse voorvader is.
De overige kinderen zijn:
-
Johan Weerts, geboren te Deventer 15 november 1763, doch aldaar
reeds overleden 29 januari 1764,
-
Swanida Mechteld Weerts, geboren te Deventer 25 januari 1767,
ongehuwd aldaar overleden 25 augustus 1789,
-
Johan Weerts, geboren te Deventer 17 januari 1769. Het
Familieboek vertelt omtrent hem het volgende:
"Behoorende tot de partij der patriotten, was hij genoodzaakt,
nadat de Oranjeklanten in 1787 de bovenhand kregen, Deventer te verlaten en vertrok hij in 1788 naar Göttingen ter voortzetting
zijner studiën. Den 2 july 1791 promoveerde hij te Leijden op theses
"de conditione indebiti". Hij vestigde zich als advocaat te Zutphen. In 1795 kondigde hij aldaar het eerst de proclamatie af van vrijheid, gelijkheid en broederschap, en stelde zich zoodoende aan het hoofd
der omwenteling en werd daarop lid van de Municipaliteit te Zutphen.
In 1802 werd hij benoemd tot Raadsheer in het Hof van Gelderland,
welke betrekking hij heeft neergelegd in 1805. Onder den Raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck werd hem de betrekking aangeboden
van Minister van Justitie (1805), doch hij verkoos tot het ambtloos
leven terug te keeren en begaf zich in den handel. Met zijnen jongsten broeder Coenraad Alexander rigtte hij te Arnhem op eene
verzekering tegen brandschade: de Arnhemsche Onderlinge Verzekering Maatschappij tegen Brandschade. Onder het Fransche
Keizerrijk werd
hij bij besluit van 12 Junij 1811 benoemd tot lid van den Municipalen
Raad te Arnhem en den 20 Julij als zoodanig geïnstalleerd. Bij
Koninklijk besluit van 19 november 1822 no. 37 benoemd tot lid van
de commissie tot herziening van het regeringsreglement voor de
steden in Gelderland. Den 23 maart 1824 bij de invoering der nieuwe
reglementen aanvaardde hij de betrekking van Burgemeester van de Gelderlands hoofdstad, daartoe benoemd door Z.M.Willem I Koning
der Nederlanden, en bekleedde haar gedurende 17 achtereenvolgende
jaren, ten meesten nutte der stad, welke onder zijn bestuur zeer
in bloei kwam en eene ongekende welvaart genoot. Aan zijnen veelvermogende voorspraak bij den Koning had zij het te danken dat de
|
|
Blz. 38
vestingwerken en wallen mogten gesloopt worden, waardoor de stad
haar somber aanzien tegen een vrolijker kon omwisselen. De berooide
geldmiddelen werden verbeterd, zoodat jaarlijks schulden konden
gedelgd worden. Nieuwe straten moesten aangelegd worden om de
toenemende bevolking te kunnen bevatten en bij zijn aftreden was
dit getal bijna verdubbeld. In 1825 werd hij benoemd tot ridder der orde van den
Nederlandschen Leeuw. Den 17 Julij 1826 werd hij gekozen als lid van de Tweede
kamer der Staten-Generaal en voortdurend ontving hij een nieuw mandaat, totdat hij door den Koning
op 22 september 1840 werd benoemd tot lid der Eerste Kamer. Bij
het klimmen zijner jaren en ziekelijk gesteld verzocht hij den
9 Februarij 1839 zijn ontslag als Burgemeester, waartoe hij sich
te meer genoopt voelde wegens hatelijke tegenwerking van eenige
leden van den Raad ja zelfs van zijnen Wethouder, doch op eervol
en uitdrukkelijk verlangen van den Koning trok hij zijn verzoek
voor ditmaal terug. Hij hernieuwde zijn verzoek twee jaren daarna
en werd toen bij 's konings besluit van 20 september 1841 op
meest eervolle wijze uit deze betrekking ontslagen. Zijn rust overleefde hij niet lang daar hij den 14 Mei 1842 aan eene hevige beroerte plotseling overleed."
Aan dit verhaal kunnen nog de volgende bijzonderheden worden
toegevoegd. Aanvankelijk studeerde hij enige jaren aan het Athenaeum
te Deventer. Tijdens zijn studie te Göttingen was hij o.a. bevriend
met C.W. Baron Sloet. In diens Album Amicorum komt een silhouet
voor van Johan Weerts met het volgende gedicht:
"So bald die künftige Lenz die Hoffnung einsamer Hayne
In jugendlich fröhlichen Fluren wird blühn
Dann lächelt die ganze Natur doch ach da werd ich alleine,
Gezwungen zur traurigen Einsamkeit fliehn,"
Göttingen, den 13. Febr.1789
Tot herinnering aan Uwen oprechten Vriend (w.g.) Weerts."
Dit album berust in het Familie Archief Staring op den Wildenborch
te Vorden. Er komt ook een soortgelijk gedicht met silhouette in voor van A.C.W. Staring. Van het silhouet van Johan Weerts heeft
mijn jongste dochter een fraaie, volkomen gelijkende, kopie gemaakt.
Volgens het Album Studiosorum Academiae Lugduno Batavae
werd Johan Weerts ("Daventriensis") aldaar op 20 september 1790 op
22 jarige leeftijd als juridisch student ingeschreven. Het Universitäts Archiv te
Göttingen berichtte mij dat hij daar op 5 maart 1788
"Immatrikuliert" werd.
|
|
Blz. 39
Mr. Kronenberg vertelt in zijn studie nog de volgende aardige
bijzonderheden over het verblijf van Johan Weerts te Göttingen:
" In Februari 1788 vertrekt de zoon Johan, toen 19 jaar oud, naar
de Academie te Göttingen en kreeg 50 ducaten of ruim f 262,- mede
benevens 2 Deventer koeken, die f 3.- en de tabak die f 7.- kostte.
Den 29 Mei wordt hem opnieuw . f 300.- per wissel gezonden, op 7 juni
kaas en koek, den 9 juni gevolgd door 5 pistolen met 3 pond tabak
en 6 pond koffie. 'En dan reizen op 22 juli vader en moeder Weerts
zelf naar Duitschland en bezoeken er Hannover, Cassel, Paderborn,
Munster en natuurlijk ook Göttingen. Zij blijven een maand weg en de
heele reis kost f 887.12.8, maar daaronder waren niet begrepen de f 305.5.- die
zij te Göttingen voor zoonlief betaalden. Het kasboek
vermeldt:"aan onzen zoon Johan op 't Universiteijt van Göttingen
studeerende betaalt al hetgeen hij tot St.Jan 1788 schuldig was
so voor kleeren logement eten sakgelt en meesters en volgens
eenige quitantiën f 305.5.-" De komst van zijn ouders zal voor
Johan dus wel een dubbele vreugde zijn geweest. Begin October worden hem weer 9 louis d'or en 31 ducaten gezonden, makende in
Hollandsch geld : f 246.-, 5 November opnieuw f 417.-, begin Januari
opnieuw f 24.- voor een nieuwjaarpresent in July 1789 nog een f 554.- en begin Augustus
f 487.-, October f
237.- in April 1790
f 948.-, in Mei f 304.-, in Juni f 614. Het verblijf in Göttingen
in totaal circa 22 jaar kostte dus ongeveer f 4.700.-. Een heel
goedkoop student was Johan niet bepaald geweest."
Volgens het Biographisch Woordenboek, kolom 1158, werd hij
bij de instelling der gerechtshoven van de nieuwe departementen
op 8 juni 1799 door de Eerste Kamer tot raadsheer in dat van het
departement van den Rhijn gekozen. De hoofdstad waarvan was Arnhem,
maar het Hof was te Utrecht gevestigd. Toen na den staatsgreep
van 19 september 1801 de oude provinciën, hoewel met den naam
departement, in 1802 hersteld werden, werd hij raadsheer in het
Hof van Gelderland en verhuisde hij naar Arnhem waar hij sedert
is blijven wonen.
Tot genoemde verzekeringmaatschappij trad ook zijn zwager
Hendrik Cramer toe.
Op 7 december 1815 werd hij door Koning
Willem I benoemd tot
lid van den Raad en 2 januari 1816 als zodanig geïnstalleerd
door den Gouverneur van Gelderland. Op 1 juni 1823 werd hij door
den raad gekozen tot plaatsvervangend lid der Staten van de provincie Gelderland en toen 16 april 1824
een lid voor Arnhem overleed
trad hij als zijn opvolger op.
|
|
Blz. 40
Als lid van de Tweede Kamer behoorde hij tot de gematigde richting. In april 1838 was hij met den voorsteller, den Minister
van Financiën, Beelaerts van Blokland, de eenige die stemde voor
het wetsontwerp tot droogmaking van het Haarlemmermeer en tot
aanleg van een spoorweg van Amsterdam langs Arnhem naar de Duitsche
grens. Op 19 Maart 1839 werd de droogmaking van het Haarlemmermeer,
nu zonder combinatie, met 6 stemmen tegen, aangenomen.
Hij huwde te Ubbergen 14 september 1799 met Adriana Margaretha
van der Niepoort, geboren te Soerabaja 24 oktober 1777, en overleden te Arnhem 2 november 1855, dochter van Rudolf Florentinus
en Debora Johanna Gobius, en weduwe van Michel Derk van der Burgh. Het stoffelijk overschot van beiden
werd bijgezet in de familiegrafkelder op de Coehoorn begraafplaats te Arnhem.
Deze werd enkele
jaren geleden geruimd voor de bouw van het gebouw van de Volksuniversiteit, waarbij de oude gemetselde grafkelder tevoorschijn
kwam.
Behalve genoemde verzekeringmaatschappij, deden de gebroeders Weerts aanvankelijk ook nog andere
zaken. Blijkens akte 22 februari
1815 verleden voor Notaris Isaac Nijhoff te Arnhem, kochten zij, tezamen met Jan Constantius Cremer, van de
Erven Adriaan de Haas,
overleden sprokkelmaand 1809: "een steenen wind- oliemolen met
pakhuizen en knegtswoningen, mitsgaders een tuin en tuinhuisje,
daar en gelegen buiten de St. Janspoort der stad, bij en aan malkanderen en aan de zogenaamde Rhijnakkers, welke geheele
Rhijnakkers
bezwaard zijn met een uitgang van 4 gld 14 stuivers aan de Vicarie der Stad Arnhem,
jaarlijks op St.Jacobi-dag verschuldigd, waarin
dit gedeelte 1/8 part dragen moet. Mitsgaders nog een steenen wind-
oliemolen met pakhuizen en knegtswoningen, staande mede buiten de
St.Janspoort der Stad Arnhem aan de fortificaties ten Oosten van
het eerste perceel, met de put tusschen de beide molens aldaar
gegraven en gelegd met permissie van de magistraat der Stad Arnhem
bij resolutie van de 22 oktober 1759. De gebouwen hierbij genoemd gequoteerd H nos. 78,79,80,87 en 88."
Aan de Stad Arnhem moest een recognitie worden betaald "wegens
de wind aan de Stad Arnhem" van f 5.- per jaar.
De koopprijs bedroeg f 9.400,- het registratierecht f 484.16.-.
Kopers handelden tezamen onder de firma " 'Weerts en Cremer " en
kozen domicilie ten huize van Mr. Weerts op St.Walburg. Op diezelfde dag kochten zij nog van Jan
Hendrik Cremer, rentmeester der
domeinen op Veluwen, een hof buiten St.Janspoort te Arnhem, met
|
|
Blz. 41
een tuin of moeshof aldaar aan de Keversgang, grenzende aan het
terrein van de oliemolens, voor een prijs van f 800.-.
Mr.Johan Weerts was ook een van de Directeuren van de Groote
Societeit te Arnhem. Blijkens akte 22 oktober 1819 verleden voor
Notaris Wentholt, verklaart de Societeit schuldig te zijn, onder
hypothecair verband, aan diverse personen, waaronder de beide gebroeders Weerts, ieder een bedrag van 600,-.
Voorts was hij commissaris van de negotiatie
straatweg Grebbe-Dieren. Bij akte 20 juni 1822 verleden voor Notaris Nijhoff
voornoemd
benoemen hij en zijn echtgenote tot voogden over zijn kinderen zijn broeder
Coenraad Alexander en zijn zwager Erdwin Adriaan de Jongh te Rotterdam.
Het schijnt dat Cremer later uit de firma is getreden, bij akte
van scheiding 21 april 1823 voor Notaris Nijhoff verleden werden
blijkhaar alle baten dier firma toegedeeld aan Coenraad Alexander Weerts, welke akte dan
ook als titel van aankomst is vermeld in de akte van scheiding van de boedel van diens
echtgenote, 16 oktober 1834
verleden voor Notaris Mr.G.van Eck.
In een artikel van J.G.A.van Hogerlinden in de Arnhemse Courant
van december 1939 wordt van Burgemeester Weerts nog het volgende
vermeld:
"Als kamerlid stemde hij 20 februari 1838 voor het wetsontwerp
houdende een voorstel om vanwege het Rijk een spoorweg aan te leggen
naar Arnhem (zoals bekend gebeurde dit later door een particuliere
maatschappij)."
Onder zijn bestuur werden de vestinggronden aan de Stad afgestaan,
de poorten afgebroken en grachten gedempt In 1828 werd het huis
van Maarten van Rossum in de Koningstraat aangekocht en in 1830
ingewijd als stadhuis en raadhuis. Wat betreft de financiën heeft
Weerts buitengewoon veel goeds gedaan. Er was een oude gevestigde
schuld ontstaan uit gedwongen stedelijke heffingen van 1795 en volgende jaren. Hiervoor waren schuldbekentenissen
afgegeven. Ook
waren er vele schulden (tengevolge van den oorlogstoestand en doormarschen van troepen) onbetaald
gebleven. Deze oude schuld werd volgens besluit van den Koning d.d. 29 januari 1826 no.
87 (uitgegeven
op 31 december 1827) vereffend en geconverteerd in obligatiën en
coupons ten laste der Stad Arnhem, rentende 4% aan toonder, voor
een totaal bedrag van ,f 179.400,-.
"Burgemeester Weerts was in 1840 hoofd van de stadsmissie om
Z.M. Koning Willem II te complimenteeren ter gelegenheid van de
|
|
Blz. 42
troonsbestijging. Het volgende jaar 3 - 5 juni 1841 bezocht de
nieuwe souverein onze stad."
Het gezin van de burgemeester bleef gespaard voor de
aziatische cholera, die in die jaren herhaaldelijk Arnhem en andere
plaatsen in ons land teisterde en honderden slachtoffers eiste.
Maar op andere wijze sloeg de dood toe: Van zijn 14 kinderen overleden er 3 aan de roodvonk, n.l. op 27 juni 1822 Debora Johanna.
geboren 7 april 1802 en Swanida Mechteld Geertruida, geboren 15
oktober 1803, en op 14 juli 1822 de oudste zoon Arnold Jacob,
geboren 15 oktober 1814. Bovendien verdronken bij het bekende stoombootongeluk op de Rijn op 6 augustus 1826 Johanna Margaretha
Wilhelmina Theodora Helena, geboren 19 juli 1813 en de enig overgebleven zoon
Johannes Alexander, geboren 7 mei 1819. Zie omtrent deze ramp
"De eerste stoomboot te Arnhem 1826", een brochure een eeuw later
geschreven door J.G.A.van Hogerlinden, uitgave Drukkerij "Gelderland" te Arnhem, waarin een afbeelding door een tijdgenoot van de ramp is
opgenomen. In het Familieboek komt daar over het volgende verhaal voor:
De ramp vond plaats "door het omslaan van een bootje, waarmede
de bewoonster van het landgoed Hulkestein werd afgehaald door eenige
Heeren, die een pleziertogt hadden gedaan met de Stoomboot, die
in de vaart zoude komen tusschen Rotterdam en Arnhem, Het was Zondag,
op de boot was een tal van genoodigden, met de Stedelijke regering
en de voornaamste ambtenaren aan het hoofd. Terugkeerende en terwijl
men van tafel zoude opstaan was de boot het landgoed Hulkestein genaderd. Een saluutschot deed zich hooren,
hetgeen men beschouwde
als eene beleefdheid van Mevrouw de Weduwe Brantsen. De voorslag
van eenige heeren werd dus aanstonds goedgekeurd om haar van haar buiten
af te halen. De Heeren A.v.Rappard, Wethouder, Kuyck Collenel en
Jhr. Nahuijs, ambtenaar bij de belastingen begaven zich met een
bootje daarheen en bragten mede terug Mevr. Brantsen met haren zoon
en dochter, Wilhelmine Weerts en haar broertje Johan Weerts, en
een jongeheer Dijckmeester uit Thiel.
Digt bij de boot genaderd sloeg het ranke vaartuigje om en in
de golven vonden 7 personen den dood, als van Rappard, Kuyck, Mevr. Brantsen zoon
en dochter en Johan en Wilhelmina Weerts. Het vond plaats des namiddags ten 5 ure. De
onsteltenis was verschrikkelijk, terwijl de
muzyk lustig opspeelde en aanhield, niet bemerkende wat er gebeurde,
worstelden aan de andere zijde van het schip verscheidene personen
met den dood. Ontzettend vooral voor de naaste bloedverwanten, die
dit moesten aanzien, zonder hulp te kunnen verleenen. Johan Weerts,
|
|
Blz. 43
in zijne hoedanigheid van Burgemeester tegenwoordig en zijne huisvrouw
zagen eene dochter en hunnen eenigsten zoon voor hunne oogen verdwijnen. De
gansche stad was in rouw gedompeld en is het den mensch
eigen droefheid voor vreugde te doen wijken, hier duurde de algemeene ontsteltenis dagen achtereenvolgende,
totdat alle lijken waren teruggevonden en ter aarde besteld. Veertien dagen na het feit
werd het lijk van Mevrouw Brantsen eerst opgehaald."
Van de overige 9 kinderen overleden er 3 op
jeugdige leeftijd,
n.l. Anna Maria Johanna, geboren 1 februari 1810, overleden 31
maart 1810, Anna Maria Johanna (II), geboren 8 februari 1811,
overleden 6 mei 1820, en Florentine, geboren 29 augustus 1817 en
overleden 27 september 1817. De overige 6 dochters waarvan er 5
huwden, zullen hier nu worden vermeld. Terloops zij nog gememoreerd
dat Mevrouw Weerts - Van der Niepoort uit haar eerste huwelijk met
Michel Derk van der Burgh één dochter had, die dus ook tot het gezin
behoorde, met name Anna Maria Johanna van der Burgh, geboren te
Amsterdam 29 juli 1797, gehuwd te Arnhem 8 juni 1815 met Gerard
Godert Antony Swier Baron van Haersolte, geboren te Harderwijk
13 februari 1790, overleden te Arnhem 7 september 1819, waarna zij
op 20 maart 1822 te Arnhem hertrouwde met Georg Lodewijk Karel Hendrik
Graaf van Ranzow, Zij overleed te Arnhem 24 november 1870, nalatende
uit haar eerste huwelijk 3 dochters en uit haar tweede huwelijk 4 dochters.
De gehuwde dochters van het echtpaar Weerts - Van der Niepoort
zijn de volgende:
1. Eveline Alexandrine Weerts, geboren te Arnhem 4 augustus 1800,
en overleden aldaar 3 mei 1883, huwde aldaar 15 augustus 1821
met Ludwig Carl Heinrich Freiherr von Jeetze, geboren te Oud
Stettin 21 juli 1793, majoor der infanterie, overleden te Arnhem
24 januari 1865; uit dit huwelijk zijn 3 zoons geboren, waarvan een jong is overleden, de
tweede bij het zwemmen in de Rhijn is
verdronken en de derde ongehuwd is gebleven.
2. Adriana Catharina Angela Weerts, geboren te Arnhem 14 juni 1805
en overleden aldaar 11 april 1881, huwde: 1e aldaar 28 juni
1834 met Mr.Jacob Pieter van Walree, geboren te Amsterdam 3
december 1798 en overleden aldaar 23 januari 1849, en 2e te
Amsterdam 30 oktober 1851 met Mr, Cornelis Anne den Tex, hoogleraar in de
Rechtsgeleerdheid aldaar, geboren te Tilburg
30 augustus 1795. Zij overleed kinderloos.
|
|
Blz. 44
3. Emilie Adelaide Weerts, geboren te Arnhem 16 september 1806
en overleden aldaar 4 maart 1839, huwde aldaar 26 januari 1826
Hendricus Cramer, geboren te Amsterdam in 1798, directeur der
Arnhemsche Onderlinge Verzekeringsmaatschappij, overleden te
Arnhem 15 september 1843, uit welk huwelijk zes kinderen werden
geboren.
4. Clementine Anna Maria Weerts, geboren te Arnhem 25 maart 1808
en overleden aldaar 25 februari 1866, huwde aldaar 27 juni 1839
met haar neef Alexander François Weerts, de jongste zoon van het echtpaar
Weerts - Van der Wijck, die hierna zal worden vermeld. Na zijn overlijden te
Nijmegen, en reeds op 6 september 1839, hertrouwde zij te Arnhem op 4 april 1842 met Mr. Gerard Joan
Chrétien Schneither, raadsheer in het Hof van Gelderland, geboren te Leiden 19 februari 1795 en overleden
te Arnhem 16 maart 1877.
Uit dit huwelijk werden 5 kinderen geboren, waaronder een dochter
Evelina Schneither, geboren te Arnhem 18 oktober 1849, die
aldaar op 19 mei 1870 huwde met Mr. Lambertus Julius van Gelein
Vitringa, geboren aldaar 23 augustus 1841. Uit dit huwelijk werd
o.a. een dochter geboren die huwde met Marius Carel Wurfbain.
5. Rudolphina Weerts, geboren te Arnhem 29 augustus 1817, overleden te Velp 10
augustus 1895, die te Arnhem op 20 november 1846 huwde met Jhr. Elisa Cornelis Unico van Doorn, geboren te
Oisterwijk 13 oktober 1799, overleden te Maarn 2 augustus 1882. Hij was achtereenvolgens Minister van Financiën, Staatsraad en
Commissaris des Konings in de provincie Utrecht. Uit dit huwelijk werden 4 kinderen geboren.
Deze staak is dus uitgestorven wat mannelijke nakomelingen betreft.
De enige ongetrouwde volwassen dochter Eveline Weerts werd geboren te Arnhem 16 november 1815
en stierf aldaar 22 november 1893.
Het genoemde artikel van Van Hogerlinden in de Arnhemsche Courant
was verlucht met een foto van een geschilderd portret van Burgemeester Weerts, dat zich toen in
het stadhuis bevond. Ik heb het nu,
na de bevrijding, daar niet terug kunnen vinden. Wel was er een ander,
ik meen getekend portret, in het gerestaureerde "Duivelshuis", terwijl het
familiewapen er voorkomt, zowel als glas-in-lood, als geschilderd op hout.
Uit het huwelijk Weerts - Wentholt werden daarna (vervolg van blz.37) nog de
volgende kinderen geboren:
|
|
Blz. 45
4. Arnold Weerts, geboren te Deventer 15 maart 1771, kapitein
ter zee, commandant van het fregatschip Hippomenes, overleden
aan de gele koorts op Demerary 12 januari 1803. Hij huwde op
den huize " het Jongeraan " bij Raalte op 1 januari 1797 met
Jonkvrouwe Nicola Theodora van der Wijck, geboren te Zwolle
29 oktober 1774, dochter van Jhr. Joan Derk van der Wijck en Françoise Marie
Lulofs. Als weduwe hertrouwde zij met Govert Anne Verstege, geboren 6 januari1768, zoon van Bernard Joost
Verstege, Burgemeester van Zutphen, en Anna van Slingeland, en weduwnaar van
Antonia Forsten, uit welk huwelijk hij 6 kinderen
had. Arnold Weerts heeft zelf 3 kinderen nagelaten, n.l.
a. Arnold Jacob Weerts, geboren 15 december 1797, luitenant-ter-zee,
ongehuwd
gesneuveld bij het bombardement van Algiers op 27 augustus 1816.
b. Franqoise Maria Weerts, geboren 7 augustus 1800, overleden te
Deventer 10 mei 1877, huwde aldaar 15 mei 1845 Mr.Thüman Willem
van Marle, rechter in de Rechtbank te Deventer, geboren aldaar
26 november 1798 en overleden aldaar 19 oktober 1862, zoon
van Mr.Hendrik Willem van Marle en Jkvr.Petronella Jacoba Margaretha van der
Wijck, dit huwelijk bleef kinderloos.
c Alexander Frans Weerts, geboren te Wijhe 26 augustus 1801,
luitenant-adjudant bij de infanterie, overleden te Nijmegen 6 september 1839. Hij huwde
te Arnhem 27 juni 1839 zijn nicht Clemantia Anne Maria Weerts, hiervoor op blz. 44 sub 4 genoemd.
Aangezien ook dit huwelijk kinderloos bleef, is deze tak uitgestorven.
Het op nog geen 32-jarige leeftijd
overlijden van Arnold Weerts
liet zijn weduwe en 3 nog, zeer jonge kinderen in kommervolle omstandigheden achter.
Aanvankeljk leek het nieuwe huwelijk met Verstege
hierin uitkomst te brengen, maar al spoedig bleek dit geen succes te zijn.
Het schijnt dat hij zich zelfs aan het schamele bezit van
zijn stiefkinderen vergreep, en in ieder geval ver boven zijn financiële stand leefde, waardoor een debacle niet kon uitblijven.
Verschillende leden van de familie Weerts hebben toen bijgedragen in
haar onderhoud. Een en ander blijkt uit talrijke brieven in het archief- de-Mol van Otterloo. Ook de opvoeding van de beide zoons was
een probleem, te meer daar zij zelf blijkbaar weinig meewerkten.
Burgemeester Johan Weerts, bij wie de oudste zoon Arnold blijkbaar
in huis was, beklaag er zich in een brief van 2 november 1812
aan zijn moeder over dat Arnold, die "tog aan de conscriptie niet
zal kunnnen echapperen," "een lui en lekker leven zoekt en er tegen
|
|
Blz. 46
schrikt om door gestrengere maatregelen tot order en werken gehouden te zullen worden."
"Het is thans zeer moeilijk om in het
politique voordgeholpen te worden en uitstekende talenten zijn
alleen in staat om een Hollander geplaatst te doen worden," " Ik heb hem dikwijls ten besten geraden en zelfs harde waarheden gezegd, maar hij
gaat zijn gang en misleid mij door leugens. Ik behoeve U niet te zeggen, lieve
Moeder, dat ik een wezendlijk
verdriet heb dat ik zoo in mijne verwagting bedrogen ben en gij zult
mij toestemmen dat ik dat niet moest hebben voor de opoffering die
ik, die zelve 8 kinderen hebbe, gedaan heb." ... " dat het veel beter
is van jongs af aan den Militairen staat gewoon te zijn geweest
en de daartoe nodige kunde opgedaan te hebben en dat deze staat te
meer verkieslijk is omdat A. als een kind van een officier van
het voorrecht kan jouisseeren om voor niets op een militaire school geplaatst te kunnen worden en
waardoor hij dan tevens zijnen jongeren broeder van de conscriptie eventueel zoude libereren."
Ook de voogden van de minderjarigen, de heren
Ardesch, Op ten
Noort, en Van der Wijck, hebben er het nodige mee te stellen gehad,
waarbij zelfs de strafrechtelijke zijde van de zaak (art.408 van de
Code Penal) ter sprake kwam. "Doortje", de weduwe van Arnold Weerts, beklaagt er zich in
een brief over dat zij niets van de bezittingen
van haar overleden zoon, die hij aan boord had, heeft terug gekregen,
maar dat alles onmiddellijk verkocht werd. Blijkbaar waren de reglementen op dat punt
toen onbarmhartig l
5. Arnold Frans Weerts, geboren te Deventer 26 februari 1772.
Hij was cadet op 's lands schip van oorlog "de Castor", en
verdronk op de reede van Elseneur bij het omslaan van een barcas
op 24 juni 1787,
6. Johanna Margaretha Weerts, geboren te Deventer I4 augustus 1775,
de eigenares van het op blz.22 vermelde album amicorum. Zij
huwde te Diepenveen 2 oktober 1804 met Jhr. Mr.Jan Adriaan Wentholt, geboren en
gedoopt te Arnhem 11 februari 1776, eerst
secretaris der stad Arnhem, later Notaris aldaar, en laatstelijk ontvanger der in-
en uitgaande regten en accijnzen te Nijmegen en aldaar overleden 14 september 1847.
Hij was een zoon van Evert Jan Wentholt en Johanna Jacoba Bouricius. Zij zelve
overleed te Nijmegen 18 maart 1847. Uit haar huwelijk zijn 7 kinderen
geboren. Op die dag komt in het Dagboek de volgende aantekening
voor "Heden is onze goede tante Wentholt geboren Weerts te Nijmegen overleden. Zij had een verval van krachten
en bijkomende
|
|
Blz. 47
koortsen, zoodat men dit verlies langzamerhand met smart begon tegemoet te zien.
Haar levenslot was met doornen rijk bezaaid, zoodat men haar de rust, na een 72 jarig moeitevol leven, in
beter gewesten met bljjdschap mag toewenschen."
Slechts een van haar kinderen heeft nakomelingen gehad, n.l.
Jkvr. Johanna Jacoba Wentholt, geboren te Arnhem 23 mei 1809,
die 12 november 1834 te Nijmegen huwde met Gerhardus Nicolaas Martinus de Haan,
kapitein der genie, overleden te Veere 21
juli 1857, zij overleed te Arnhem 26 augustus 1862.
In mijn bezit zijn fotokopien van pastelportretten van het
echtpaar Wentholt - Weerts, geschilderd omstreeks 1820 door een onbekende
en berustende bij het Iconographisch Bureau te 's Gravenhage..
7. Wilhelmina Theodora Anna Helena Weerts, geboren te Deventer
26 april 1778, overleden te Arnhem 26 mei 1827, na op 26
oktober 1800 te Deventer gehuwd te zijn geweest met Dirk IJssel
de Schepper, geboren te Deventer 20 april 1777, overleden aldaar
13 september 1827, zoon van Barthold Jan IJssel de Schepper en Gerardine Antonia Durtbar.
Uit dit huwelijk zijn geboren 16(!) kinderen, waarvan slechts
3(!) levend ter wereld kwamen, terwijl van deze laatsten nog
twee op jeugdige leeftijd stierven. De enig overgeblevene was
een zoon, Mr. Gerhard Jacob IJssel de Schepper, President van
de Arrondissements-Regtbank te Arnhem, geboren te Deventer
8 april 1801 en overleden te Arnhem 9 januari 1874. Hij huwde
te Zutphen 29 maart 1827 met Ursula Martha Jacoba Petronella Op ten Noort,
geboren te Zwolle 15 juli 1804, en overleden te
Arnhem 24 januari 1881, dochter van Luijer Egbert Op ten Noort
en Catharina Anna Charlotte van Braam.
8. Aemilia Alida (Emilie) Weerts, geboren op Brinkgreve 6 september 1780,
overleden te Rotterdam 22 oktober 1832. Zij huwde te Deventer
4 april 1809 met Erdwin Adrianus (Wien) de Jongh, koopman, geboren te
Rotterdam 20 maart 1777 en aldaar overleden 13 septerber 1833,
zoon van Daniël de Jongh Adrianuszoon en Lucia Maria Raeber,
weduwnaar van Theodora. Jordens. Uit zijn eerste huwelijk waren
geboren 4 kinderen, zijn tweede huwelijk bleef kinderloos. (1) Opmerking
verdient nog dat in het op blz. 22 vermelde album
amicorum van " Tietje " Weerts, behalve de daar genoemde, nog de
volgende bijdragen voorkomen:
a. van haar "ami et cousin T.F.H.van der Wijck, Deventer 27 februari
1796."
|
1)Theodora Jordens stierf 27 december 1807
te Rotterdam. Van de kinderen De Jongh-Jordens
waren toen slechts 2 nog in leven. te weten Lucia Wilhelmina geb. 1800 en
mijn bet-overgrootvader Coenraad Alexander geb. 1803 (HdB)
Echtpaar de Jongh-Jordens met Lucia door N. Muys
1800.
Miniatuurportret
van Erdwin de Jongh daarnaast Aemilia de Jongh-Weerts. Zij houd het miniatuurtje van
Erdwin in de hand. De schilders zijn mij onbekend. Alle drie de schilderijen zijn
nog steeds eigendom
van de familie De Jongh en ingeschreven bij het Iconografisch bureau in den
Haag. Het Schilderij van Muys is in bruikleen bij het Historisch
Museum te Rotterdam. Zie ook het boekje " Aangenaam gezelschap " . 54-57 .
Ref. (HdB)
|
Blz. 48
In de genealogie Van der Wijck in het Nederlands Adelsboek 1953 komt hij niet voor, vermoedelijk omdat hij geen nakomelingen
heeft nagelaten.
Zoals hiervoor op blz. 45 vermeld, huwde haar oudere broeder Arnold Weerts op 1 januari 1797 met Jkvr.Nicola Theodora van der
Wijck (1)
b. Van G.A.Verstege te Zutphen, die op 11 mei 1796 een gedicht
schreef getiteld "Ware vriendschap". Hij is ongetwijfeld de 2e
echtgenoot van laatstgenoemde, eveneens aldaar vermeld,
c. van een "sincere ami" op de Cerberus 9 april 1797,
d. van Jac. A. van Hasselt, die op 19 april 1796 "se trouvait
heureux de se pouvoir nommer son ami". Wellicht is deze Mr.
Jacob Adriaan van Hasselt, geboren te Zutphen 13 augustus 1772, Notaris aldaar,
broeder van de op blz. 22 vermelde B.F.W.
van Hasselt.
e, van R. Roelofs, die op 3 mei 1797 aan boord van de Cerberus
een prachtig aquarelletje tekende. Van hem is verder niets
bekend,
f. Van "haar opregte vriend " Hendrik Joan van der Wijck, op 21
juli 1797. waarschijnlijk is dit Mr. Hendrik Joan van der Wijck,
geboren te Zwolle 27 juni 1744, lid van de gezworenen aldaar (1),
g, van "son sincère ami et cousin" W. 0p ten Noort. Misschien Mr. Willem Reinier Op ten Noort, geboren
te Zutphen 10 juli 1771,
advocaat te Zutphen, gerichtsman voor de Veluwezoom, maire van
Zutphen, lid van Gedeputeerde Staten en van de tweede kamer
der Staten-Generaal (22 augustus 1798),
h. van haar " sincère ami" Paulus R.Cantzlaar, den Haag 6 maart 1799.
Misschien een zoon van Gilles Cantzlaar, vermeld in de genealogie
van dit geslacht in Nederlands Patriciaat 1920 blz.35,
i. 19 augustus 1802 van "Ihr ergebente Freund J.A.Wentholt " , haar
toekomstige echtgenoot,
en tenslotte
j. 20 maart 1828, toen zij dus allang getrouwd was, een bijdrage
van V.H.van der Loo, omtrent wien verder niets bekend is.
|
1) a. bij nadere beschouwing, van de zeer onduidelijke
handtekening is deze
waarschijnlijk niet te lezen als T.P.H. van der Wijck, maar als F.J.Th.
van der Wijck. Die zou dan kunnen zijn van Jhr. Frederik Joan Theodorus van
der Wijck, gedoopt te Zwolle 18 april 1779, later luitenant generaal der genie, overleden te
Kleef 8 november 1858, die 3 maart 1801 te Bergen op
Zoom gehuwd was met Johanna, Petronella Sophie Simons, zie Ned. Adelsboek
1953 blz. 504. Hij was een jongere broeder van de hierna te noemen Jhr.
Hendrik Joan van der Wijck.
f: de veronderstelling dat Hendrik Joan van der Wijck op 27 juni 1744 te
Zwolle geboren zou zijn is onjuist: deze stierf immers al 27 september 1787,
zie l. c: blz. 507. Kennelijk betreft het Jhr. Hendrik Joan van der Wijck,
geboren in 1777, die in 1810 huwde met Jkvr. Samuëlle Théophile Gansneb
genaamd Tengnagel. Hij en zijn genoemde broeder waren zoons van het echtpaar
Mr. Joan Derk van der Wijck - Françoise Maria Lulofs, zie aldaar blz. 504.
De familie woonde op het Jongeraan bij Raalte
g.ook de toeschrijving van de handtekening van Mr. Willem Reinier 0p ten
Noort is gebleken onjuist te zijn. Bedoeld is Jhr. Mr. Willem Up ten Noort,
geboren te Kampen 25 maart 1772, overleden te Utrecht 29 oktober 1844, alwaar
hij directeur van het postkantoor was.. Hij huwde op 18 december 1810 met
Charlotte Anna Elisabeth Adolphine baronesse Van Pallandt, zij waren de ouders van de beide
freules die in 1847 op Marienberg logeerden, zoals in
het Dagboek uitvoerig omschreven. Hij kon zich terecht " germain cousin"
noemen omdat hij een kleinzoon was van het echtpaar Wentholt - Van Munster,
evenals b.v. Coenraad Alexander Weerts: zijn vader Mr. Jan Gijsbert Reynier
Op ten Noort was gehuwd met hun dochter Elisabeth Theodora Sibilla Wlentholt,
die dus een zuster was van Mevrouw Weerts - Wenholt.
Nadere aanvulling :
Zie met betrekking tot de hiervoor als a. en f. genoemde Jhr. Frederik Johan
Theodore van der Wijck en zijn broeder jhr. Hendrik Joan van der Wijck het
artikel " Les titres du premier Empire Français en relation avec les Pays
Bas " in " De nederlandse Leeuw " van 1980, oktober, kolom 348 en
347, nos. 583 en 582, waaruit blijkt dat beiden op 15 december 1812 aan Keizer
Napoleon hebben verzocht in aanmerking te komen voor de titel van
" baron ". Zij noemden zich respectievelijk " capitaine de génie
" en " chef de sécrétariat-général du Département des Bouches de
l'Yssel".
|
Blz. 49
De jongste zoon van het echtpaar Weerts - Wentholt, mijn
overgrootvader Coenraad Alexander Weerts, werd geboren te Deventer 7 februari
1782 en gedoopt in de Hervormde Kerk aldaar de 10 februari daar op volgend.
Laten wij eens zien wat het Familieboek omtrent hem vermeldt:
"Coenraad Alexander Weerts, genoemd naar zijn overgrootvader
Coenraad van Munster en zijne overgrootmoeder Eva Alexandrina
van Essen. Als vlaggejonker woonde hij den zeeslag bij van den
11 oktober 1797 bij Kamperduin tegen de Engelschen, onder de admiraals de Winter en Parker. Hij diende op
het schip "de
Gelijkheid"
onder bevel van den kommandant Ruijsch, hetwelk in brand geschoten
werd. Hem werd daarop gelast de vlag te strijken, hij weigerde aan
dit bevel te voldoen, en op een herhaald bevel gaf hij ten antwoord
dat de vijand haar slechts moest komen halen. Zijn verzet kon niet
baten, de vlag werd nedergelaten en de bemanning moest zich overgeven. Hij werd als gevangene naar Engeland gevoerd, waar hem echter
op zijn woord vrijheid werd geschonken. Na twee en een halve maand
te Londen te zijn geweest werd hij ontslagen onder belofte van in dezen oorlog de wapenen niet weder tegen Engeland te zullen opnemen.
Hadden allen zich even moedig gedragen als de weinige dappere vlootvoogden die den strijd tot het laatst toe volhielden, zoo zoude de
overwinning wel aan ons zijn gebleven en wij onzen ouden roem hebben
gehandhaafd maar partijhaat verflauwde bij eenigen den tegenstand,
terwijl anderen zich aan den strijd onttrokken. Nadat hij in het vaderland was teruggekeerd verwisselde hij de wapenen tegen de
Studiën,
legde hij zich toe op de regtwetenschap en werd den 22 juny 1807
bevorderd tot doctor in de beide regten. Den 18 april 1808 werd
hij benoemd tot schout van Holten Bathmen, welke betrekking hij in
1809 heeft nedergelegd en ambteloos burger werd. In 1814 heeft hij
zich meterwoon gevestigd te Arnhem, begaf zich in den handel en rigte, met zijnen oudsten
broeder Johan, aldaar op de Arnhemsche
Onderlinge Verzekering Maatschappij tegen brandschade. Later werd
hij benoemd tot kerkvoogd bij de Nederduitsch Hervormde Gemeente,
van welk collegie hij vervolgens voorzitter is geworden. In 18... werd hij verkozen tot lid der Provinciale Staten van Gelderland,
welke betrekking hij bleef behouden tot het jaar 18.. , toen hij
door kuiperij werd verdrongen. In 183. was hij de candidaat van den
Gouverneur voor de betrekking van het collegie van Gedeputeerde
Staten, hoewel tegen zijn zin, daarop van zijne zijde er zich niet
aan latende gelegen liggen, bekwam de tegenpartij een stem meer
en werd de Heer van Nispen van 's Heerenbergh verkozen.
|
|
Blz. 50
Hij was de stichter van het landgoed Marienberg, waar hij een groot
heerenhuis op liet bouwen in 1819, hetgeen hij betrok in 1821
en weder verliet in 1848 om zich metterwoon te vestigen te 's Gravenhage. In 1856 werd deze plaats verkocht aan de Heer
'd Hangest Baron d'Yvoy van Houten. In 1825 viel hem een zeldzaam
geluk ten deel, daar hij eene prijs van 2 tonnen gouds trok uit
eene verloting van het Amortisatie Syndikaat. Gesproten uit een
oud en aanzienlj]k geslacht, en verwant aan famillen die tot den
ouden adel behoorden, of aan even gelijken, die na de herstelde
orde van zaken in 1813 door Koning Willem I in den adelstand
waren opgenomen, vermeende ook hij op eene zoodanige onderscheiding
te mogen aanspraak maken. Ofschoon afkeerig om zulks als een gunst
af te bidden, verzocht hij evenwel dusdanige gelijkstelling of verheffing bij rekwest van den
.....183. , vermits deze stand
meer en meer voorgetrokken werd en hij die voorregten aan zijne
vier zoonen wenschte te verzekeren. Doch niet ondersteund wordende
door zijnen broeder, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
die bij ontstentenis van mannelijk oir daar geen belang instelde, en hij en zijnen overleden vader tot de partij der patriotten behoord
hebbende, terwijl hij zich ook later, zoo al niet als republikeins
gezind, dan toch als tegenstrijder der Regeering deed kennen bleef
om deze redenen waarschijnlijk zijne aanvraag buiten beschikking. Nimmer is daarop een antwoord ontvangen, noch voor noch tegen
(zulks wellicht ook ten gevolge van de abdicatie van Koning Willem I). Den ....184. werd hij benoemd tot lid der
commissie van eind onderzoek bedoeld bij de wet van ... 184.
omtrent vrijwillige geldlening van 127 millioen, of daarvoor in
de plaats tredende geforceerde heffing. De vrijwillige leening
volgde en deze volgeteekend zijnde, bleef deze commissie buiten werking. Hij huwde te Rotterdam den 3 November 1809 met Anna
Maria de Jongh, geboren aldaar 23 mei 1782, overleden te Arnhem
op den huize "Marienberg" 14 october 1830, dochter van Daniël de
Jongh Azn koopman, en Lucia Maria Raeber, weduwe van Hendrik
Christiaan van Oven, zoon van Carl Engelbert van Oven en Annie
van Beuningen, die te Rotterdam overleed 8 mei 1804, en met wien
zij aldaar was gehuwd den 31 Mei 1803, uit welk huwelijk geen kinderen zijn geboren, uit het tweede echter acht."
Tot zover het Familieboek, Van zijn jeugd en jongelingsjaren
zijn ons overigens weinig bijzonderheden bekend. Hij studeerde aan
het Athenaeum te Deventer, waar hij volgens het album studiosorum
|
|
Blz. 51
op 22 juni 1803 werd ingeschreven. Op 6 Mei 1807 werd hij daarna
als juridisch student ingeschreven aan de Universiteit te Utrecht,
waar hij kort daarna, n.l. op 22 juni 1807, bij Professor de Rhoer
promoveerde en wel, volgens het album promotorum, op een proefschrift getiteld "Questiones Juridicas". Deze juridische kennis
heeft hem er echter niet toe gebracht een werkkring bij de magistratuur of balie
te ambiëren. Uit andere bron blijkt dat hij
Jagtofficier van Koning Lodewijk geweest is. Dit zal wel een erebaantje
geweest zijn!
Zoals al vermeld, begaf hij zich na zijn verhuizing naar Arnhem,
in den handel. Behalve op het terrein van verzekeringen, had hij
ook belangstelling voor onroerende goederen. Zoals uit verschillende notariële akten blijkt, kocht
hij deze op eigen naam of voor
de firma "J.& C. Weerts", "kooplieden binnen Arnhem", of ook voor
de firma "Weerts en Cremer". In laatstgenoemde hoedanigheid werd
b.v. in een veiling 21 maart - 4 april 1816 gehouden door Notaris Nijhoff
(repertoire no. 75) "communi indiviso" voor f 5.350,- gekocht "een huis en erve aan de Rhijnstraat wijk B no. 151,
uitkomende met een poort in de Kortestraat, mitsgaders het huis naast
de poort met een stalletje wijk B no. 160". Dat de fiscus zich
toen ook al niet onbetuigd liet blijkt wel daaruit dat op deze
akte f 290-9-8 aan registratierecht werd geheven, dus zelfs
meer dan het tegenwoordige recht van 5% !
Aan de bemoeienissen van Coenraad Alexander
Weerts met de beide
vermelde oliemolens is toe te schrijven dat in de latere kadastrale
leggers zijn beroep werd aangeduid als "olyslager".
Zijn bezit binnen de stad Arnhem breidde hij nog
uit door in
veiling 15 en 29 augustus 1818 in "het Zwijnshoofd" gehouden door
Notaris Busgers (repertoire no. 139 en 150) voor f 1.756,- te kopen
"het huis en erve op de Korenmarkt wijk C no. 188, naast het pakhuis van de Heer
C.A. Weerts"; deze aankoop was op eigen naam.
Van meer belang voor ons verhaal is de aankoop van de gronden
waarop later het landgoed " Mariënberg " zou worden gesticht. Een
omschrijving van dit landgoed vinden we in de akte van scheiding
van de boedel van hem en zijn overleden echtgenote(waarover later
uitvoerig sprake zal zijn), de 16 oktober 1834 verleden voor Notaris Mr.G.van
Eck te Arnhem (repertoire no-302), waarin het als volgt
wordt omschreven:
" 1. Het landgoed Mariënberg, gelegen te Arnhem aan den Amsterdamschen Straatweg, nabij de werken, grenzende
te noorden en oosten
den Heer Van Heeckeren van Sonsbeek, ten zuiden den Amsterdamschen
|
|
Blz. 52
weg en ten westen stadseigendom, kadaster Sectie M no. 67 tot en met
78, voorts Sectie N no. 276, groot 3.79.26 hectaren, bestaande in
heerenhuis, koetshuis, stalling en verdere gebouwen, tuinen, moesgrond, wandelingen en terrein van vermaak aan den Zypschen weg,
destijds waard f 28.000,-
2. steenen windoliemolen "de Verwachting", met al het gaande en
staand werk, mitsgaders toebehooren, gereedschappen, pakhuizen,
zolder, knechtwoningen, schuur, houtloods, tuingrond, moesland, enz.,
gelegen in der Werken, kadaster M no. 80 tot en met 85, groot
41,94 roeden, waard f 10.000,-,
3. steenen windoliemolen "de Harmonie", in de buurt gelegen,
thans buiten werking, met alle daartoe behoorende knechtswoningen
(enz.als sub 2), groot 45,30 roeden, kadaster F no. 530 tot en met
539, eveneens waard ,f 10.000,-,
4. diverse onder Arnhem ter voorschreven plaats gelegen woningen met tuinen wijk H no. 64 tot en met 67, kadaster F no. 520 tot
en met 529, groot 26,48 roeden, waarde f 2.200,-,
5. een stuk bouwland of tuingrond aan de Utrechtschen straatweg,
ten oosten van de Israëlitischen Begraafplaats, kadaster F no.
551, groot 24,40 roeden, waarde f 2.200.-, en
6. de landhoeve "Reijerskamp" in de buurtschap Papendal, boeren-
en heetmaaierswoning, met erf, tuin en bouwland, hakhout en dennenbosschen, heidevelden en opgaande boomen, kadaster H 11, 32 tot
en met 49, 51, 52, 141 tot en met 171, groot 64.59.20 bunder, waarde .f 5.800,-."
In deze akte zijn de aankomsttitels van de verschillende
percelen vermeld, zoals destijds verplicht was. Hieruit blijkt dat de
eerste aankoop betrof de herberg "de Roode Haan", buiten de Jans
poort. Deze, in de akte van toewijzing 1 februari 1820 opgemaakt door
Notaris Busgers (repertoire no. 11) omschreven als "het logement
de Rooden Haan, bestaande in een logeabel huis, achterhuis,stalling, schuur, waterput, twee tuinen en
bijna 1/2 morgen tabaksland,
buiten de St.Janspoort in de Werken, Wijk H no. 95" werd toen geveild in het gebouw zelf, waarbij met
f 400,- werd gehoogd door
Mr. Coenraad Alexander Weerts, koopman, wonende te Arnhem, agter
Marienburg. Volgens de familie-overlevering, mij verteld door
neef Von Weiler, is hij " er aan blijven hangen". Dit klopt wel,
want het gehele personeel is hem toegewezen, en wel voor f 7.315,-.
Enkele jaren tevoren had hij reeds, tezamen met zijn broeder,
voor ,f 300,. gekocht " een huis en erve met bijbehoorend hofje
|
|
Blz. 53
staande en gelegen buiten de St.Janspoort der Stad Arnhem in de
werken, nabij den eersten olymolen Wijk H no. 484" (akte Notaris Busgers d.d. 29 december 1817, repertoire no. 225).
Eenmaal deze terreinen verworven hebbende, heeft hij zijn
bezit in die omgeving geleidelijk uitgebreid, en er al spoedig de
buitenplaats " Marienberg " (1) gesticht, kennelijk zo genoemd naar
zijn echtgenote en naar analogie ( en tevens in afwijking) van
het aan de kant van Oosterbeek liggende Mariëndaal.
Van de latere aankopen mogen genoemd worden:
1. door hem als " landbezitter en koopman" voor f 122,- van een
stuk bouwland groot p.m. 6 roeden 95 ellen en 46 palmen Nieuwe Nederlandsche Landmaat, bij
de herberg de Roode Haan, thans het
aldaar nieuw geplaatste gebouw van den heer kooper, grenzende o.m.
aan den Bosoremschen weg blijkens akte 18 januari 1821 verleden
voor Notaris Mr.Jacob Nijhoff, repertoire no. 13. Duidelijk is op
die akte te zien dat de koper zijn handtekening voorzag van het
vrijmetselaarsteken!
2. op diezelfde dag werd nog voor f 1.078,- gekocht van J. Burgers, postmeester en
logementhouder in het hotel de Zon buiten de
Rhijnpoort: "een stuk bouwland groot p.m. 2 bunder en 24 roeden
en nog 7 roeden en 10 ellen N.L.L. buiten de St.Janspoort achter
de Roode Haan."
3. bij akte 9 november 1824 verleden voor Notaris Busgers (repertoire no. 161) kocht hij " de
grond waarop thans staan een blok woningen, schuur en verdere getimmerten, in
wijk H no. 97 tot en
met 104 buiten de St.Janspoort aan den voormaligen Roodenhaanschen
gang of molenweg van de Klap naar de voormalige Werken gelegen
tusschen het erf en de grond van den heer kooper ten Noorden,
Zuiden en Westen, en ten Oosten de voormelde Molenweg, groot ongeveer 14 1/4 ellen,
bezwaard met een jaarlijksche uitgang van de
helfte van een schepe rogge, ten behoeve van de Pastorij der
Stad Arnhem, verschijnende op Martinidag (= 11 november) van ieder
jaar, welke tot liquidatie van het regt van registratie wordt
geevalueerd op 30 cts". Bedongen werd dat de opstallen niet onder
de verkoop begrepen waren en deze door de verkoper moesten worden
afgebroken tegen 1 mei 1825. De prijs was f 300---
4. op 12 en 26 januari 1826 hield notaris Busgers een veiling
(repertoire no 4 en 9), waarbij door Mr. C.A.Weerts "negociant, wonende buiten de Sint Janspoort der Stad Arnhem op den huize
Mariënberg", voor f1.000.- werd gekocht de generale massa van:
|
1) v/d Aa blz. 670 :
"MARIENBERG, landh(uis). op den Veluwezoom....5 min. W(est) van Arnhem, even buiten de St-Jans-barriere dier stad, tusschen den
Utrechtschen en den Amsterdamschen straatweg. Dit landh(uis), hetwelk eene
oppervlakte beslaat van 74 bund(er) 3 v. r(oeden) 66 v. ell(en), is voor weinige jaren, en wel in het jaar
1819 door den Heer Coenraad Alexander Weerts, door wien het thans nog bewoond wordt, smaakvol op een gedeelte van Arnhems gesloopte
vestingwerken aangelegd , ter plaatse waar vroeger het van ouds bekende logement de Roode Haan stond, ..... De met jong plantsoen bedekte heuvels, achter dit gebouw gelegen , waren nog in 1813 als baterijen aanwezig, en verstrekten toen,
gedurende zes dagen, ter verschansing aan de Franschen....toen ook de stad Arnbem zelve door het Pruissische leger stormenderhand werd veroverd."
Huize
Mariënberg, vermoedelijk gezien vanaf het oosten (Zijpsepoort). Uit Arnhem,
Haagje van het Oosten (Stichting Matrijs 1991). Voor meer informatie: Klik hier >>
|
Blz. 54
"a.een huis en erve staande en gelegen buiten de Rijnpoort der
Stad Arnhem aan den Ouden Kraan tegenover de Haven in wijk C
no. 53, met de daarachter gelegen tuin en verdere getimmerten grenzende ten Noorden
aan den nagenoemden olijmolen, ten Zuiden
de straat of Oude Kraan, ten Westen de Krukkengang en ten Oosten
het nagemelde groote pakhuis,
b. een paarden olijmolen met de daarbij behoorende gereedschappen,
zijnde het vast en loopende molenwerk, stalling en zolders, gelegen te Arnhem
achter en ten Zuiden van voormeld huis of eerste
perceel, ten Noorden van en aan de oude Utrechtsche weg, ten Westen de Krukkengang en ten Oosten aan
het nagenoemde houten
pakhuis,
c. een groot pakhuis met daarboven zijnde zolder, en daarachter
gelegen bestraatte open plaats, van achteren aan de oude Utrechtsche weg uitkomende,
d. een tuin met het daarin staande tuinhuisje, grenzende ten Oosten
aan het erf van den Heer Wijckerheld Bisdom, en
e. een houten pakhuis met stallingen en andere getimmerten.
5. bij akte 29 december 1825 verleden voor Notaris Busgers (repertoire no, 193) kocht hij nog van de Erven
Wed. Prins-Hijmans: " twee woningjes of huisjes aan elkanderen staande en gelegen in de
gemeente Arnhem buiten den Sint Janspoort aan Gemeenweg in de
werken nabij de Olijmolens, gekwarteerd Wijk H no. 87 en 88, met
de daarbij en aangelegen hofjes, tusschen de erven van den heer
kooper ten eenre en dat van den bakker de Boos ten Zuiden, van
voren aan de Grote weg". De prijs bedroeg f 800,-, aan registratierecht werd geheven
f 40, 32, zijnde 45% plus 32 opcenten.
De beide oliemolens "de Verwachting" en "de Harmonie" welke in
1815 voor gezamelijke rekening waren aangekocht, werden bij akte
van deling, 21 april 1823 verleden voor Notaris Nijhoff voor het geheel toegedeeld aan Mr.
C.A.Weerts.
Na het overlijden van zijn echtgenote werden bij voormelde akte
van 16 oktober 1834 alle onroerende goederen aan hem toegedeeld.
Kort daarna heeft hij de beide molens, elk voor ,f 10.000,-, verkocht, en wel:
"de Verwachting" bij akte d. d. 12 november 1834 verleden voor
Notaris Van Eck, repertoire no. 325, "de in volle werking zijnde
steenen windoliemolen" kadaster Sectie M no. 80 tot en met 85
aan Cornelis van Vollenhoven Czn., koopman te Rotterdam, waarbij
de verkoper zich voorbehield het recht op water uit de put,
|
|
Blz. 55
en "de Harmonie", zijnde", "de bovenste steenen windmolen, kad,
Sectie F no. 530 tot en met 539, groot 45,30 roeden, die bij
akte d.d. 31 december 1834 verleden voor Notaris Van Eck (repertoire no. 382)
werd verkocht, vrij op naam, aan Kruiver en Thomassen, molenmakers te Renkum onder bepaling dat er geen
oliemolen meer geëxploiteerd mocht worden zonder schriftelijke toestemming van de koper van de
molen "de Verwachting"
In "Arnhem 1813 - 1915 " staat bij 1835 vermeld: "Men wilde den
windoliemolen van Mr. C.A. Weerts, gelegen in de Werken buiten de
St.Janspoort, nu ook inrichten, tot korenmolen, waartegen de
andere korenmolenaars in verzet kwamen. "
Merkwaardig is nog een mislukte aankoop: op 20 juli
en 6 augustus 1819 hield Notaris Busgers ten verzoeke van de Freules
Schimmelpenninck Van der Oye te Apeldoorn, in het Schippers Veerhuis te Arnhem een veiling (repertoire no. 98 en 108) van:
"3 1/2 vrouwe zitplaatsen in de Groote Kerk te Arnhem in het Middelpand op de Zesde
Bank (zijnde de helft van een bank van zeven plaatsen) en één vrouwe zitplaats in de Gasthuis Kerk, de 6e plaats op
de 9e bank aan de Noordzijde"
Weerts zette 1 plaats in de Groote Kerk in voor f 56,- en hoogde
die met f 4.-, in combinatie was de hoogste inzetsom f 295,- door
Mr. Nicolaas van de Wall, aan wie ze echter niet werden gegund,
maar opgehouden. Meer geluk had Weerts met de ene plaats in de
Gasthuiskerk, die hem voor f 40;- ", werd toegewezen.
Vele akten behelzen hypotheken, vvaarvan Weerts zich als geldbeleging bediende,
een in die tijd veel door particulieren toegepaste mogeljkheid.
Thans een en ander over het huwelijk van Mr. Coenraad Alexander Weerts en Anna Maria de Jongh. Zij waren gehuwd in gemeenschap van
goederen "ingevolge en overeenkomstig de toenmalige wetsbepalingen,
vervat in het wetboek Lodewijk Napoleon, gecontracteerd bij derzelver huwelijk." Het echtpaar liet zich in 1818 uitbeelden door
de schilder C.Cels , waarin duidelijk hun beider liefhebberij, schilderen, tot uiting komt, dit
schilderij is in mijn bezit.
Uiteraard zijn ook de familieleden van zijn echtgenote, zeker in
een tijd dat de familiebanden zoveel sterker waren dan thans het
geval is, voor ons verhaal van belang, te meer daar zij herhaaldelijk
in het Dagboek en in het Journaal worden vermeld. Haar vader, Daniël
de Jongh, was de enige zoon van Adrianus de Jongh geboren te Rotterdam
|
Coenraad Alexander Weerts (1782-1868) miniatuur door G.J. v/d Berg) en Anna Maria de Jongh (1782-1830) ; 1809; IB
|
Blz. 56
12 oktober 1715, die 22 december 1744 huwde met Anna Geertruy
Croll, geboren te Amsterdam 5 april 1727. Hij behoorde tot de
koopmansstand en was waarschijnlijk in goeden doen. In de vroegere
Lutherse Kerk te Rotterdam, die bij het bombardement van Rotterdam in 1940 werd
verwoest, bevond zich tegenenover de preekstoel een
klok met Lodewijk XIV omlijsting, waarbij in gips twee wapens, links
zijn wapen, het andere gequarteleerd de Jongh en Croll Onder de
klok stond in sierljke letters: " Door Daniël de Jongh Junior en
Agatha Maria Croll, Is de Eeste steen gelegt van deze Kerk.
Den V. van Wijnmaand Ao MDCC XXXIII." Agatha Maria Croll was een
dochter van Johannes Croll en Elisabeth Sophia van Dobben, welke
eerstgenoemde hertrouwde met Geertruy de Jongh, waaraan het gequarteleerde wapen de Jongh - Croll is toe
te schrijven. Een duidelijke
foto van dit thans niet meer bestaande monument is in mijn bezit,
De in de Kerk genoemde Daniël de Jongh Junior, geboren te Rotterdam 2 november
1721,
was een jongere broeder van genoemde Adrianus
de Jongh en is kinderloos overleden de 7 november 1796. Hij kocht
in 1753 een landgoed te Wenum, bij Apeldoorn en vestigde daarop een
koperpletterij, gedreven door een van de Veluwse beken. Sindsdien heet het door hem
gestichte landhuis "de Rotterdamsche Kopermolen"
Om onbekende reden werd de naam in 1898 veranderd in het nietszeggende "Eikenhorst".
in 1916 werd volgens een krantenbericht het "eeuwenoude kasteel" gesloopt
Thans zijn nog over een boerderij met koetshuis en een monumentaal inrijhek met
zandstenen pilaren waarop de naam "Rotterdamsche Kopermolen" weder in fraaie vergulde
letters prijkt. Omstreeks 1855 werd het een ideaal landgoed
geacht "met hoog geboomte, uitgestrekte vijvers en eigenaardig
uit vijf aaneengebouwde paviljoens gevormd heerenhuis, hetwelk
als een oase lag aan den eenzamen weg op onmetelijke heidevlakte,
" (1) De situatie ter plaatse is nu wel wat anders! Van de Heer Heldring te 's
Gravenhage ontving ik voor enige jaren een
foto van een aardige tekening van de buitenplaats uit het jaar
1868 van de hand van P.J. Lutgers.(2) Coenraad Alexander Weerts
maakte een aardig schilderijtje van het inrijhek: dat thans in het
bezit van mijn broeder te: Heemstede is. Hij maakte voor mij er een
foto in kleuren van.
Na het kinderloos overlijden van Daniël de Jongh en zijn echtgenote,
kwam het gehele bezit aan zijn neef en naamgenoot Daniël
de Jongh( 1745 - 1809), gehuwd met Lucia Maria Raeber (1754-1796):
beiden hiervoor genoemd en daarna aan hun zoon Johannes de Jongh
(1779 - 1857) gehuwd met Elizabeth Maria van Hoytema, overleden
in 1865, welk huwelijk kinderloos. Wie de opvolgende eigenaren
|
1) Deze uitspraak isvan de predikant Heldring die in
1841 (!) een bezoek bracht aan de molen. zie "Koornmullenaers, Pampiermaeckers
en Coperslaghers" blz. 199; R. Hardonk.Hist. Museum Moerman. (HdB)
2) De tekening is niet van de Rotterdamse Kopermolen.
Zie verder ..>>>
(HdB)
Resp.: tekening van P.J. Lutgers en het "Hek van de
Kopermolen"
door C.A Weerts.. Beide ontvangen van hr Scheurleer (HdB)
|
Blz. 57
werden is mij niet bekend. In "de Nederlandsche Leeuw" jaargangen
1962 en 1963 komt, naar aanleiding van een door mij gestelde vraag
een uitgebreide polemiek voor over de Kopermolen. In het Dagboek
van mijn grootvader wordt herhaaldelijk melding gemaakt van bezoeken
aan "Oom en Tante de Jongh" op de Kopermolen. In het weekblad
"de Spiegel" van 23 juli 1960 komt een uitgebreid geïllustreerd
artikel over de Kopermolen voor.
Volgens de overlevering schonk Daniël de Jongh het koperen dak
aan de Lutherse Kerk te Amsterdam (1) In de loop der tijden is deze
dakbedekking geheel groen geoxideerd.
Anna Maria de Jongh's oudste broeder was Erdwin Adrianus de
Jongh, geboren 20 maart 1777 en overleden te Rotterdam 13 september.
1833 (2) Hij huwde
te Deventer 16 januari 1800 met Theodora Jordens,
geboren 6 mei 1778, uit welk huwelijk 4 kinderen zijn geboren. Na
haar overlijden te Rotterdam op 27 december 1807, hertrouwde hij op
4 april 1809 met Emilia Alida Weerts, geboren op de Brinkgreve bij
Deventer 6 september 1780, dochter van het echtpaar Weerts - Wentholt,
hiervoor reeds genoemd (blz.47), welk tweede huwelijk kinderloos bleef.
Van de overige broeders en zusters van Anna Maria de Jongh kunnen nog de volgende worden vermeld:
1. Johannes de Jongh, hiervoor reeds genoemd, geboren 23 oktober
1779, overleden op de Rotterdamsche Kopermolen 20 juli 1857.
Hij huwde te Harderwijk 4 februari 1819 met Elisabeth Maria van
Hoytema, geboren te Zaltbommel 29 augustus 1784, overleden te
Apeldoorn 15 februari 1865, Zij zijn de "Oom en Tante de Jongh"
die herhaaldelijk in het later te bespreken dagboek van mijn
grootvader genoemd worden.
2. Johanna Sophia Lucia de Jongh, geboren 24 februari 1787, overleden te Hierden 6 april 1875. Zij huwde 11 oktober 1810 te
Harderwijk met Mr. Hendrik Frans van Meurs (3), burgemeester der
Stad Harderwijk, geboren te Arnhem 25 augustus 1780 als zoon van
Mr. Pieter van Meurs en Antonia Elisabeth Werdenier.,Hij was
tevens lid der Provinciale Staten van Gelderland en van 1849
tot 1852 lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, en overleed te Hierden 9 maart 1864.
Uit dit huwelijk zijn 3 kinderen
geboren, die hier vermeld worden omdat zij nauwe relaties met
de familie Weerts onderhielden, n.l.:
a. Antonia Elisabeth (Betsy) van Meurs, geboren te Harderwijk 24 januari 1812,
overleden te Utrecht 2 december 1893. Zij huwde te Harder wijk 16 september 1840 met Jhr.Hendrik Jan Marie Barchman
Wuytiers
van Vliet, ontvanger der registratie te Harderwijk, later te Amersfoort.
|
1)Waarschijnlijk is Rotterdam bedoeld. Alhoewel Luthers en oorspronkelijk uit
Amsterdam afkomstig woonde de familie De Jongh al sinds 1689 in Rotterdam. Daniël
Sr (1676-1748) schonkt samen met de heren Croll en van Brakel , huizen en
grond tot opbouw van een Lutherse kerk in die stad.Vandaar die eerste
steenlegging door de kinderen Croll en de Jongh. Deze kerk kreeg echter
pas in 1789 een koperen dak en alhoewel de familie de Jongh ook na de stichting
tallose giften deed is mij van het dak niets bekend. (HdB)
2) Dit moet zijn 25 september 1833 (HdB)
3) Hendrik Frans van Meurs promoveerde te Harderwijk volgens het Album promotorum op 20 november 1802.
Voorts kan alsnog als bijdrage ih het Album amicorum sub k. vermeld
worden een Frans gedicht vertolkende " les sentimentes de votre sincère
Amie et Cousine J.S.B.A. van der Merwede", "Oldhorstee 20 de septembre
1798", simb. " l'amitié brave la mort". Mogelijk moet dit
Olshorst gezocht worden onder de gemeente Oldebroek. Volgens de documentatie van
Mr. A. P. van Schilfgaarde in " Kastelen en huizen op de veluwe " werd
het huis in 1766 verkocht aan A.F. Lemker van Breda, is het later in
anderehanden overgegaan, sinds 1954 eigendom van M.E. baronesse van Tuyll van
Serooskerken - gravin van Limburg Stirum. Mogelijk gaat de verwantschap dus via
de familie Lemker ! Ik heb dit echter nog niet nader onderzocht.
Ten slotte komt er in voor een bijdrage "souvenir de votre devoué
amie et affectionée cousine A.L. Op ten Noort - Dumbar, getekend te Bonenburg
21 oktober 1798. Zij was een schoonzuster van de sub g (blz. 48) genoemde Willem
Op ten Noort, met name Anthonie Elisabeth Dunbar, geboren te Deventer 21 juli
1774, dochter van Gerhard Dumbar, griffier der provinciale staten van Overijssel
en Geertrui Margaretha Eekhout. Zij huwde te Olst 6 oktober 1795 met Arnold Op
ten Noort, president der Regtbank te Zutphen, geboren de 19 december 1766, juris
utriusque doctor, overleden op het Ross bij Lochem 28 juli 1838, zonder
nakomelingen na te laten.
|
Foto's: Het echtpaar van Meurs de Jongh in hun laatste jaren
|
Blz. 58
geboren te Utrecht 22 maart 1806, overleden te Amersfoort 22 maart
1866, zoon van Jhr.Cornelis Gerard Barchman Wuytiers van Vliet,
colonel der cavallerie (die zelf een zoon was van Simon Jan Baptist
Barchman Wuytiers en Louise Baronesse Lampsing) en Johanna Elisabeth
Op ten Noort (die zelf een dochter was van Mr.Gerhard David Op ten Noort,
burgemeester van Zutphen en Henriette Beatrix Brantsen), en uit welk
huwelijk zijn geboren 3 zoons en 2 dochters, gehuwd resp.met Herman Johan
Cornelis Baron van Isselmuden, en Pieter Haitsma Mulier.
b. Mr.Daniël van Meurs, geboren te Harderwijk 26 januari 1821, ongehuwd overleden
te Hulshorst 18 oktober 1902. Hij was burgemeester
van Harderwijk, lid der Provinciale Staten van Gelderland en Ridder
in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
c. Mr.Pieter van Meurs, lid van de Gemeenteraad van Harderwijk, geboren aldaar 9 januari 1822 en overleden
aldaar 2 februari 1854.
Hij huwde te Hierden 17 augustus 1848 met zijn nicht Cornelia Lucie
Maria Kallenberg van den Bosch, hierna genoemd,
3. Lucia Maria de Jongh, geboren te Rotterdam 11 mei 1789, overleden te Oosterbeek 28 augustus 1846, huwde
te Zutphen 7 oktober
1816 met Jan Anthony Kallenberg van den Bosch, overleden te 's Gravenhage 8 februari 1823, zoon van
Mr. Reijer van den Bosch en Cornelia
Maria Kelderman Zij huwde in de tweede echt te Oosterbeek 6 december 1830 met Mr.Christianus Petrus Eliza
Robidé van der Aa, "regter
in de arrondissements-regtbank " te Arnhem, geboren te Amsterdam
7 oktober 1791 en overleden te Sint Anna bij Nijmegen 14 mei 1851,
zoon van Mr. Pierre Jean Batiste Charles van der Aa en Francina
Adriana Barthe van Peene, wier moeder was Johanna Elisabeth Robidé.
Hij woonde op het buiten "de Hemelsche Berg" te Oosterbeek en was
destijds een bekend dichter. Helaas moest hij de laatste jaren van
zijn leven in een inrichting verblijven wegens verstandsverbijstering.
Na het overlijden van zijn vrouw werd de Hemelsche Berg op 26 augustus 1847 voor
f 125.000,- verkocht aan de Heer Kneppelhout.
Uit haar huwelijk zijn geboren:
a. Cornelia Lucia Maria Kallenberg van den Bosch, geboren te 's Gravenhage 20 april 1820, overleden te
Harderwijk 20 november 1890,
die huwde haar neef Mr.Pieter van Meurs, zoals hiervoor vermeld,
uit welk huwelijk 5 kinderen werden geboren. Na zijn overlijden hertrouwde zijn weduwe 27
september 1855 te Harderwijk met Bernhard
Hendrik de Meester, kapitein-commandant der Schutterij te Harderwijk
uit welk huwelijk een dochter werd geboren, gehuwd met Jhr. Gustaaf Willem Hendrik Mollerus, secretaris van Harderwijk en weduwnaar
van Barones Van Imhoff.
|
|
Blz. 59
b. Reijer Jan Anthonij Kallenberg van den Bosch, geboren te 's Gravenhage 8 december 1822, overleden te Teteringen,
luitenant-ingenieur, gehuwd te Bergen op Zoom met Constantia
van Lelyveld, geboren te Groningen 18 mei 1823, uit welk huwelijk 3 kinderen zijn geboren.
c. Pieter Jan Batist Carel Robidé van der Aa, geboren te Oosterbeek
23 mei 1832, ongehuwd overleden te 's Gravenhage 10 februari
1887.
Omtrent Lucia Maria Raeber vinden wij in het Familieboek het
volgende vermeld: Haar vader, Erdwin Ernst Raeber, geboren 22
februari 1718 , was adjudant van de Garde du Corps van Zijne Hoogheid
de Prins van Oranje en Nassau, en opperjagermeester. Hij overleed
op het Loo 9 december 1795, zijnde toen Generaal-Majoor in dienst
der Republiek. Hij huwde te 's Gravenhage 3 augustus 1750 met
Catharina Johanna Baartmans, geboren 11 juni 1727, dochter van
Johannes Baartmans en Jannetta Helena van Rijk. Hun dochter Lucia
Maria Raeber werd geboren te Goslar 29 januari 1754, bij haar doop
waren als getuigen aanwezig Lucia Maria Raeber, zuster van haar
grootvader, die toen reeds overleden was, en haar tante Johanna
Maria Raeber gehuwd met Trautmans.
Haar broer Wilhelm Carl Raeber werd geboren te 's
Gravenhage
21 november 1755, hij is genoemd naar de Prins Wilhelm van Oranien
en Nassau en de Prinses Carolina van Oranien en Nassau, die als
doopgetuigen hebben gestaan. Hij overleed reeds de ... November 1764. Haar zuster Adriana Sophia Henriette Raeber, geboren te Goslar
8 juli 1758, huwde de 14 juli 1782 op het Loo met Willem Hendrik
Roschet, overleden te Arnhem 6 oktober 1783. Zij overleed te Utrecht
in november 1834.
Haar broeder Frederik Hendrik Raeber werd op het Loo geboren
23 augustus 1761.
Komen wij thans weder tot het echtpaar Weerts - de Jongh, wonende
op Marienberg. Uit de voorhanden zijnde gegevens krijgen wij de indruk
van een gelukkig en gezellig gezin, waar steeds een pleizierige
sfeer heerste en dat zich dan ook mocht verheugen in veelvuldig
en langdurig bezoek van familieleden en vrienden: een logeerpartij
van enkele weken was heel gewoon. Het echtpaar beoefende de schilder- en tekenkunst, zoals al
blijkt uit het in mijn bezit zijnde
schilderij van Cels uit 1818. Immerzeel schrijft in zijn "de Levens
en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, Beeldhouwers,
Graveurs en Bouwmeesters" 1842-, over hem "Mr Coenraad Alexander
|
Klik hier voor het vervolg
<<< Terug <<<
hdebie45.deds.nl/Genea
|