Klik hier om terug te gaan naar het vorige deel

A a n t e k e n i n g e n
betreffende de Familie
W E E R T S deel 1b



Blz. 31

Nu volgen enige brieven die betrekking hebben op de komst van de Kozakken. Dit schrijft Mevrouv Weerts op Brinkgreve aan haar man op 3 may 1814: "Mijn lieve W. Gij hebt sekererlijk al verlangt om te weten hoe ik mij in de bittere moeijelijke beslommeringen bevinde, nooyt had ik gedagt dat sulke monsters in de werelt waren, die sonder sy er voordeel bij hadden, alles woedende vernielen konden, geen meubel is heel, alleen de 3 tafels en 4 spiegels. Voor het overige alles gestolen of gebroken, behalve 't geen de lieve Alex nog heeft geborgen, en de botterman, die onse voordeel, so veel mogelijk was behartigt hebben. Ik sit in de veeren paard haar en oud papier en soeke zo veel mogelijk alles bijeen,  ik weet dikwijls niet wat ik doe,  so loopt mij het hoofd om, en met dat alles ben ik redelijk bedaart en onderworpen. Den goeden God geeft den moeden kragt en is een troost in desen. Ik dede beter om u niet te bedroeven en dit alles onaangeroert te laten maar mijn hart moet sig ontlasten en aan wie beter als aan u die deelt in onse rampen. Laat ons God nog loven, hij heeft u en mij 't leven nog geschonken..... Het siet er buiten ellendig uit wegens de geleden schade aan het akkermaalshout dat meest alles door het ijs is geknikt en de peppeltjes op de have insgelijks. De lieve Alex die nu en dan eens overstapt om mij te helpen heeft de gehouwen boomen getelt, en seven hondert zijn er gehouwen.. P.S. Adieu, denkt veel aan uw oude wijfje, ik sal u ten eersten u borstrokken en vesje zenden en nagt dassen, moet dat uit de kist te Deventer halen."
       Ook hier blijkt dat het een strenge winter was geweest en was een groot aantal bomen door de troepen omgekapt. Zoon Alex schrijft er verder over aan zijn broer Johan: " in de zaal waar het behangsel en de schoorsteen nog al veel geleden hebben, als ook in de Eetkamer, zetten wij alles wat moet verkogt worden. Het plan is om een verkooping van die dingen aan te leggen" .... " Dirk te Riele heeft ons veel schade toegebragt volgens ingewonnen informaties: hij zoude degene zijn welke de Kosakken opgestookt heeft om te plunderen...ook zijn mij de personen genoemd welke het tin en kooper gestoolen hadden, doch wat is er aan te doen ?" 
       Het schijnt dat Mevrouw Weerts eerst in het belegerde Deventer verbleef. In een brief aan haar man, ongedateerd, die "na het Else" bezorgt moest worden, schrijft zij:
      "Heden heb ik een woord of wat met iemands gesonden om u ter hand te stellen en u te seggen dat wij in onse besloten stad 




Blz. 32

't voorrecht hebben van een redelijke gesontheid te genieten, ik schrijve so dat de commandant het requirende so mag lesen.  Want het alleen is om u te doen weten dat ik wel ben. Van B (?) hoor ik niets, of de jonge van de jager daar nog is geloof ik wel. Derk is nu te velde en was siek, dat is nu wel 14 dagen en langer geleden, heeft sijn bed mede genomen, dat ik vrij hardi vind, geen Derk heeft bij mij credit meer. Ik verlang u lieden allen te sien, om enige arangementen wegens onze bestemming en toestand te maken. So de Heer Commandant verlof geeft aan enige onser Heere om uit de stad te gaan, zo ga ik mede naar Zwol en dan sal ik sien verder na uwe quartieren te komen en ik sal dan een expresse senden om Al. te verzoeken mij te halen met de boere wage met de huive over de slegte weg, de plaats waar ik mij bevinde sal ik dan melden, want is nog niet te bepalen. Wij omhelsen u allen en verlangen eens iets van u lieden te hooren, dewijl ik in 5 weken niets van u gehoort hebben. Deze brief neemt de Heer ten Harmsen mede, ik sende dezelve aan de Heer Wenink. Adieu t.a.v. E.A.W."
        Een andere, niet gedateerde brief uit die tijd, gestempeld Zwollle en geadresseerd aan " Monsieur A.J.Weerts, presentement a la compagne; Else, pres de Zutphen ", waaraan toegevoegd: deze brief af te geven bij de Heer H. Wenink tot Zutphen, luidt: :  " L.W. God schenke u lieden de schat der gesontheid, die wij tesamen, in deze ingeslotene Stad. door sijn vaderlijke hand nog genieten, en wij nog voor gebrek bewaart sijn, hij ondersteune U allen en in alle omstandigheden, en mogten wij verblijd worden om u aller welsijn te hooren, groet de ouderlievende A. en M. met een hart vervuld van dankbaarheid, voor de verligting in dese drukkende omstandigheid ons toegebragt om haar bedrukte ouders te helpen. Nooyt kan ik vergelden, Gods zegen bekrone haar liefde. Wij bevelen u Gode en omhelsen u in gedagten en be...(?) Van Tolv. kan ik niets vernemen!"   En daaronder met de hand van Coenraad Alexander: " Waarde Papa ! Wij zijn alle wel en hooren niets van Deventer. 't kan wel zijn dat ik moeyte doen zal Mama te verlossen. Meer kan ik u niet zeggen  tt. Alex. "
         Na enige tijd was het leed geleden, en op 5 juni 1814 schrijft Mevrouw Weerts weer aan haar echtgenoot " chez Monsieur Weerts, a  S. Walburg à Arnhem": "had ik het hier nu klaar, ik soude spoedig het eensame Brinkgreve verlaten, en gaan een dag of 2 na 't Else, en dan na uw. Wat soude ik dan te vertellen hebben! ... Nu het water hier veel hoger als wij het hier oyt gehad hebben heeft gestaan...Alles is van dit jaar van streek, Mogt God de boekwijte voor vorst beware,
 




Blz. 33

en ons met dit gewas segenen. De rogge staat slegt op de camp. De Cosakken hadden die vernield. De wegen die se gemaakt hebben door de rogge sijn weer toegesaayt of toegepoot om geen pad, dat anders altijd blijft, te houden. Om de stad set ieder nu weer so een planken hutje op, ieder soekt sijn kostwinning voort te setten... Nu de beste lieve Alex mijn dierbare lieve kind, die sijn oude moeder met al sijn vermogens ondersteund sal met uw wel over alles spreken, ondertusschen beste Weerts wees geduldig, en ik hoop het ook te sijn, en dan samen na de mole, forte cocher. Ik omhelse u duisentmaal in gedagten en ben voor al mijn leven onder voor en tegenspoed u liefhebbende A.A.Weerts geb.Wentholt."
          Tevoren had zij al aan haar echtgenoot gevraagd " of gij mede goed keurt dat wij het ongelukkige geteysterde Bringreve, so binnen door een hoop canailjes, en buiten door de verwoesting van het water, sal verhuuren aan de oude Heer van Capelle, voor een modique prijs, huis en hof en plantages, de weyden en bouwland er niet onder begrepen, alleen plantages, sij sijn er seer toe geinteresseert.... ik sal het dan weer so wat opknappen als ik erfhuis heb gehouden. Capelle is nu seer in de gratie van de oude Princesse die hem een allerobligente brief heeft geschreven, sij soude altijt voor de famillie sorgen en hare soons ook.,."
         Daarna is er een hiaat in de brieven, maar in ieder geval zijn de heer en mevrouw Weerts - Wentholt naar Arnhem verhuisd en is Brinkgreve blijkbaar verhuurd.
         In 1816 trof de familie wederom een ramp toen de kleinzoon Arnold Jacob Weert wiens vader in Demerary was gestorven, en die luitenant-ter-zee was, op 27 augustus 1816 voor Algiers sneuvelde tijdens het bombardement van die stad door een Engels-Nederlandse vloot ter afstraffing van de Barbarijse zeerovers. Hij was nog geen 19 jaar oud. Zijn moeder, mevrouw Weerts - Van der Wijck, klaagt er over in een brief aan haar schoonmoeder " dat het weinige goed dat mijn lieve Arnold meer over had, reeds verkogt zoude wezen volgens scheepsgewoonte, daar ik mij er mede gevleid had daar ik dit so gaarne terug had gewenst, ik kan het mij niet begrijpen hoe dat dit mogelijk is, daar de kapt., selver tegens Em(ilie) gesegt had sorg voor te hebben gedragen en het haar toe wilde senden..... Van Alexander heb ik een brief uit Bruggen waar hij in garnisoen legt en niet te Ostende dat hem niets bevalt daar hij nu van zijn (?) af is en gansch in den vreemden zit."
 




Blz. 34

Enkele jaren later komt er een nieuwe zorg bij doordat het huwelijk van dochter 'Doortje ' (met IJssel de Schepper) dreigt mis te gaan omdat hij haar op een " infame" manier behandelt, maar later schijnt er weer een verzoening te hebben plaats gevonden.
          Het in vorige brieven genoemde kasteel "het Else " lag bij Vorden [in coll. Scheurleer doorgestreept en vervangen door Eefde]. Volgens opgave van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie was het in 1843, blijkens het Aardrijkskundig Woordenboek van Van der Aa, deel X b1z.169, eigendom van Jonkheer Mr. Pieter Nicolaas Quarles van Ufford te Zutphen„ Volgens Ned. Adelsboek 1950 was deze, daar genoemde Pierre Nicolaas, 1797 - 1887, gehuwd met Sippina Johanna van de Merwede, geboren te Kampen 13 mei 1801, dochter van Philip Everhard en Frouck Juliana Geertruida Sloet tot Plattenburg. Hun jongste zoon Jhr. Philip Everhard Van de Merwede Quarles van Ufford huwde te Zutphen 16 augustus 1860 Johanna Gerharda Mispelblom Beyer, De relatie met de familie , Weerts is ontstaan door de Van de Merwede's. Het kasteel is in later tijd vererfd op de familie Van Weede en gedurende de laatste wereldoorlog geheel en onherstelbaar verwoest (zie " Kasteelen in Gelderland ", Gouda Quint, Arnhem 1948; blz.100, waar het onder Gorssel wordt gesitueerd)
          Bij de brieven is nog gevonden een huurcontract tussen de Douairière Van Balveren geboren Van Löben Sels en de echtelieden Weerts - Van de Niepoort, d.d. 1 februari 1807, waarbij aan hen verhuurd wordt " de Buitenplaats Heukelom genaamd en gelegen in den Ambte van Ede Kerspel Bennecom, waaronder begrepen het gebruik van het Huis, stal, koetshuis en aan hetgeen daar verder bij en aan gehoord zooals van den Tuin, de Broeierye, de Gragten, twee Boomgaarden en alle wandelingen tot deze Plaats specteerende en eindelijk mede het recht om met uitsluiting van een iegelijk te mogen jagen zo op dese Plaats en onderhoorige Bosschen en Zandbergen zelve als op de Boeren Erven van de Vrouwe verhuurdersche onder denzelfden Ambte van Ede gelegen. "  De huur werd aangegaan voor 6 jaren, aanvangende Petri =  22 februari 1807, de huurprijs was f 450,- per jaar. Deze overeenkomst werd dus nog in de "goede" tijd gesloten, waarschijnlijk was de jacht wel het belangrijkste voor de huurder:
         De echtelieden Weerts - Wentholt hebben nog enige jaren van hun rust in Arnhem kunnen genieten. Zij stierven aldaar resp. l9 juni 1828, oud 87 jaren, en 25 november 1820, oud 78 jaren.  Zij werden




Blz. 35

begraven in de Eusebiuskerk ter rechterzijde van het grafteken van Karel van Egmond.
          In 1818 lieten zij zich portretteren door C.Cels; deze schilderijen zijn in het bezit van de Erven de Mol van Otterloo fotografien daarvan zijn onder mijn berusting. Waarschijnlijk is naar zijn portret een prent vervaardigd, welke aan het Iconografisch Bureau geregistreerd is onder no. 32803.
          In het Rijksarchief te Arnhem, depot Schaarsbergen, bevindt zich de successieaangifte betreffende de nalatenschap van Mr. Arnold Jacob Weerts, welke is ondertekend door de toen nog levende twee zoons en twee dochters, de kleinzoon Alexander Frans Weerts te 's Gravenhage, kleindochter Franqoise Maria Weerts te Kampen, en de kleinzoon Mr.Gerrit Jacob IJssel de Schepper. De aangifte bevat uitsluitend de onroerende goederen, zonder vermelding van waarde, en wel in eigendom:
    het landgoed Brinkgreve, schoutambt Colmschate, buurtschap Riele,
    het burenerf Groot Meilink aldaar, buurtschap Averlo,
    de helft in het boerenerf Reusterink of Klein Velsbergen, in de gemeente Hummelo en Keppel,
    en de helft in het boerenerf Groot Sessink, onder Hengelo, buurtschap Gooy,
bovendien had hij het vruchtgebruik ("tucht") van de volgende door zijn echtgenote nagelaten goederen: 
a   het goed en erf de Kokking in de buurtschap Iservoorde,
b   de wederhelft van het Reutink,
c   het akkermaalsbosch "Bagijnepaardenslag" onder Hummelo,
d   het boerenerf Vinkenborg onder Isenvoorde,
e   bouwland de Hagenkamp aldaar,
f   en g bouwlanden het Holterveld,
h   bouwland de Hof van het Loo,
i   de wederhelft van Groot Sessink,
k   weide de Wiginkmaat onder Tonden,
l   akkermaalsbosch De Schavenweide onder Digteren,
m   het huis aan de Lange Hofstraat te Zutphen no.888,
n.  dito no. 889,
o   Koorntiend de Toldijk onder Steenderen,
p   akkermaalsbosch Larkerhoeve onder Empe,
q   de helft van een koorntiend onder Gaanderen,
r    een weide onder Zelhem,
s   een bouwland aldaar,
 



Arnold Weerts en zijn vrouw Eva Wentholt; Cels 1818 (IB).




Blz. 36


t   het weiland "de Apen" onder Wijnbergen,
u   een dito dito,
en v een tuin vóór de stad Doetichem.

 

 

 

 

 




Blz. 37

De Arnhemse periode

 Wij komen nu tot de beschrijving van de uit het huwelijk Weerts - Wentholt geboren kinderen. Van hen zal hun zoon Coenraad Alexander het laatst behandeld worden, niet alleen omdat hij de jongste was, maar ook omdat omtrent hem het meeste te verhalen is daar hij mijn rechtstreekse voorvader is.
De overige kinderen zijn: 

  1. Johan Weerts, geboren te Deventer 15 november 1763, doch aldaar reeds overleden 29 januari 1764, 

  2. Swanida Mechteld Weerts, geboren te Deventer 25 januari 1767, ongehuwd aldaar overleden 25 augustus 1789,

  3. Johan Weerts, geboren te Deventer 17 januari 1769. Het Familieboek vertelt omtrent hem het volgende:

         "Behoorende tot de partij der patriotten, was hij genoodzaakt, nadat de Oranjeklanten in 1787 de bovenhand kregen, Deventer te verlaten en vertrok hij in 1788 naar Göttingen ter voortzetting zijner studiën. Den 2 july 1791 promoveerde hij te Leijden op theses "de conditione indebiti". Hij vestigde zich als advocaat te Zutphen. In 1795 kondigde hij aldaar het eerst de proclamatie af van vrijheid, gelijkheid en broederschap, en stelde zich zoodoende aan het hoofd der omwenteling en werd daarop lid van de Municipaliteit te Zutphen. In 1802 werd hij benoemd tot Raadsheer in het Hof van Gelderland, welke betrekking hij heeft neergelegd in 1805. Onder den Raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck werd hem de betrekking aangeboden van Minister van Justitie (1805), doch hij verkoos tot het ambtloos leven terug te keeren en begaf zich in den handel. Met zijnen jongsten broeder Coenraad Alexander rigtte hij te Arnhem op eene verzekering tegen brandschade: de Arnhemsche Onderlinge Verzekering Maatschappij tegen Brandschade. Onder het Fransche Keizerrijk werd hij bij besluit van 12 Junij 1811 benoemd tot lid van den Municipalen Raad te Arnhem en den 20 Julij als zoodanig geïnstalleerd. Bij Koninklijk besluit van 19 november 1822 no. 37 benoemd tot lid van de commissie tot herziening van het regeringsreglement voor de steden in Gelderland. Den 23 maart 1824 bij de invoering der nieuwe reglementen aanvaardde hij de betrekking van Burgemeester van de Gelderlands hoofdstad, daartoe benoemd door Z.M.Willem I Koning der Nederlanden, en bekleedde haar gedurende 17 achtereenvolgende jaren, ten meesten nutte der stad, welke onder zijn bestuur zeer in bloei kwam en eene ongekende welvaart genoot. Aan zijnen veelvermogende voorspraak bij den Koning had zij het te danken dat de




Blz. 38

vestingwerken en wallen mogten gesloopt worden, waardoor de stad haar somber aanzien tegen een vrolijker kon omwisselen. De berooide geldmiddelen werden verbeterd, zoodat jaarlijks schulden konden gedelgd worden. Nieuwe straten moesten aangelegd worden om de toenemende bevolking te kunnen bevatten en bij zijn aftreden was dit getal bijna verdubbeld. In 1825 werd hij benoemd tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Den 17 Julij 1826 werd hij gekozen als lid van de Tweede kamer der Staten-Generaal en voortdurend ontving hij een nieuw mandaat, totdat hij door den Koning op 22 september 1840 werd benoemd tot lid der Eerste Kamer. Bij het klimmen zijner jaren en ziekelijk gesteld verzocht hij den 9 Februarij 1839 zijn ontslag als Burgemeester, waartoe hij sich te meer genoopt voelde wegens hatelijke tegenwerking van eenige leden van den Raad ja zelfs van zijnen Wethouder, doch op eervol en uitdrukkelijk verlangen van den Koning trok hij zijn verzoek voor ditmaal terug. Hij hernieuwde zijn verzoek twee jaren daarna en werd toen bij 's konings besluit van 20 september 1841 op meest eervolle wijze uit deze betrekking ontslagen. Zijn rust overleefde hij niet lang daar hij den 14 Mei 1842 aan eene hevige beroerte plotseling overleed."
Aan dit verhaal kunnen nog de volgende bijzonderheden worden toegevoegd. Aanvankelijk studeerde hij enige jaren aan het Athenaeum te Deventer. Tijdens zijn studie te G
öttingen was hij o.a. bevriend met C.W. Baron Sloet. In diens Album Amicorum komt een silhouet voor van Johan Weerts met het volgende gedicht:
           "So bald die künftige Lenz die Hoffnung einsamer Hayne
             In jugendlich fröhlichen Fluren wird blühn
             Dann lächelt die ganze Natur doch ach da werd ich alleine,
             Gezwungen zur traurigen Einsamkeit fliehn,"
                                   Göttingen, den 13. Febr.1789
     Tot herinnering aan Uwen oprechten Vriend (w.g.) Weerts."
Dit album berust in het Familie Archief Staring op den Wildenborch te Vorden. Er komt ook een soortgelijk gedicht met silhouette in voor van A.C.W. Staring. Van het silhouet van Johan Weerts heeft mijn jongste dochter een fraaie, volkomen gelijkende, kopie gemaakt.
     Volgens het Album Studiosorum Academiae Lugduno Batavae werd Johan Weerts ("Daventriensis") aldaar op 20 september 1790 op 22 jarige leeftijd als juridisch student ingeschreven. Het Universitäts Archiv te Göttingen berichtte mij dat hij daar op 5 maart 1788 "Immatrikuliert" werd.




Blz. 39

Mr. Kronenberg vertelt in zijn studie nog de volgende aardige bijzonderheden over het verblijf van Johan Weerts te Göttingen: " In Februari 1788 vertrekt de zoon Johan, toen 19 jaar oud, naar de Academie te Göttingen en kreeg 50 ducaten of ruim f 262,- mede benevens 2 Deventer koeken, die f 3.- en de tabak die f 7.- kostte. Den 29 Mei wordt hem opnieuw . f 300.- per wissel gezonden, op 7 juni kaas en koek, den 9 juni gevolgd door 5 pistolen met 3 pond tabak en 6 pond koffie. 'En dan reizen op 22 juli vader en moeder Weerts zelf naar Duitschland en bezoeken er Hannover, Cassel, Paderborn, Munster en natuurlijk ook Göttingen. Zij blijven een maand weg en de heele reis kost f 887.12.8, maar daaronder waren niet begrepen de f 305.5.- die zij te Göttingen voor zoonlief betaalden. Het kasboek vermeldt:"aan onzen zoon Johan op 't Universiteijt van Göttingen studeerende betaalt al hetgeen hij tot St.Jan 1788 schuldig was so voor kleeren logement eten sakgelt en meesters en volgens eenige quitantiën f 305.5.-" De komst van zijn ouders zal voor Johan dus wel een dubbele vreugde zijn geweest. Begin October worden hem weer 9 louis d'or en 31 ducaten gezonden, makende in Hollandsch geld : f 246.-,  5 November opnieuw f 417.-,  begin Januari opnieuw f 24.- voor een nieuwjaarpresent in July 1789 nog een f 554.- en begin Augustus f 487.-, October f 237.- in April 1790 f 948.-, in Mei f 304.-, in Juni f 614.  Het verblijf in Göttingen in totaal circa 22 jaar kostte dus ongeveer f 4.700.-. Een heel goedkoop student was Johan niet bepaald geweest." Volgens het Biographisch Woordenboek, kolom 1158, werd hij bij de instelling der gerechtshoven van de nieuwe departementen op 8 juni 1799 door de Eerste Kamer tot raadsheer in dat van het departement van den Rhijn gekozen. De hoofdstad waarvan was Arnhem, maar het Hof was te Utrecht gevestigd. Toen na den staatsgreep van 19 september 1801 de oude provinciën, hoewel met den naam departement, in 1802 hersteld werden, werd hij raadsheer in het Hof van Gelderland en verhuisde hij naar Arnhem waar hij sedert is blijven wonen.
    Tot genoemde verzekeringmaatschappij trad ook zijn zwager Hendrik Cramer toe.
     Op 7 december 1815 werd hij door Koning Willem I benoemd tot lid van den Raad en 2 januari 1816 als zodanig geïnstalleerd door den Gouverneur van Gelderland. Op 1 juni 1823 werd hij door den raad gekozen tot plaatsvervangend lid der Staten van de provincie Gelderland en toen 16 april 1824 een lid voor Arnhem overleed trad hij als zijn opvolger op.
 




Blz. 40

Als lid van de Tweede Kamer behoorde hij tot de gematigde richting. In april 1838 was hij met den voorsteller, den Minister van Financiën, Beelaerts van Blokland, de eenige die stemde voor het wetsontwerp tot droogmaking van het Haarlemmermeer en tot aanleg van een spoorweg van Amsterdam langs Arnhem naar de Duitsche grens. Op 19 Maart 1839 werd de droogmaking van het Haarlemmermeer, nu zonder combinatie, met 6 stemmen tegen, aangenomen.
          Hij huwde te Ubbergen 14 september 1799 met Adriana Margaretha van der Niepoort, geboren te Soerabaja 24 oktober 1777, en overleden te Arnhem 2 november 1855, dochter van Rudolf Florentinus en Debora Johanna Gobius, en weduwe van Michel Derk van der Burgh. Het stoffelijk overschot van beiden werd bijgezet in de familiegrafkelder op de Coehoorn begraafplaats te Arnhem. Deze werd enkele jaren geleden geruimd voor de bouw van het gebouw van de Volksuniversiteit, waarbij de oude gemetselde grafkelder tevoorschijn kwam. Behalve genoemde verzekeringmaatschappij, deden de gebroeders Weerts aanvankelijk ook nog andere zaken. Blijkens akte 22 februari 1815 verleden voor Notaris Isaac Nijhoff te Arnhem, kochten zij, tezamen met Jan Constantius Cremer, van de Erven Adriaan de Haas, overleden sprokkelmaand 1809: "een steenen wind- oliemolen met pakhuizen en knegtswoningen, mitsgaders een tuin en tuinhuisje, daar en gelegen buiten de St. Janspoort der stad, bij en aan malkanderen en aan de zogenaamde Rhijnakkers, welke geheele Rhijnakkers bezwaard zijn met een uitgang van 4 gld 14 stuivers aan de Vicarie der Stad Arnhem, jaarlijks op St.Jacobi-dag verschuldigd, waarin dit gedeelte 1/8 part dragen moet. Mitsgaders nog een steenen wind- oliemolen met pakhuizen en knegtswoningen, staande mede buiten de St.Janspoort der Stad Arnhem aan de fortificaties ten Oosten van het eerste perceel, met de put tusschen de beide molens aldaar gegraven en gelegd met permissie van de magistraat der Stad Arnhem bij resolutie van de 22 oktober 1759. De gebouwen hierbij genoemd gequoteerd H nos. 78,79,80,87 en 88."
Aan de Stad Arnhem moest een recognitie worden betaald "wegens de wind aan de Stad Arnhem" van f 5.- per jaar. De koopprijs bedroeg f 9.400,- het registratierecht f 484.16.-. Kopers handelden tezamen onder de firma " 'Weerts en Cremer " en kozen domicilie ten huize van Mr. Weerts op St.Walburg. Op diezelfde dag kochten zij nog van Jan Hendrik Cremer, rentmeester der domeinen op Veluwen, een hof buiten St.Janspoort te Arnhem, met
 




Blz. 41

een tuin of moeshof aldaar aan de Keversgang, grenzende aan het terrein van de oliemolens, voor een prijs van f 800.-.
      Mr.Johan Weerts was ook een van de Directeuren van de Groote Societeit te Arnhem. Blijkens akte 22 oktober 1819 verleden voor Notaris Wentholt, verklaart de Societeit schuldig te zijn, onder hypothecair verband, aan diverse personen, waaronder de beide gebroeders Weerts, ieder een bedrag van 600,-.
       Voorts was hij commissaris van de negotiatie straatweg Grebbe-Dieren. Bij akte 20 juni 1822 verleden voor Notaris Nijhoff voornoemd benoemen hij en zijn echtgenote tot voogden over zijn kinderen zijn broeder Coenraad Alexander en zijn zwager Erdwin Adriaan de Jongh te Rotterdam.
      Het schijnt dat Cremer later uit de firma is getreden, bij akte van scheiding 21 april 1823 voor Notaris Nijhoff verleden werden blijkhaar alle baten dier firma toegedeeld aan Coenraad Alexander Weerts, welke akte dan ook als titel van aankomst is vermeld in de akte van scheiding van de boedel van diens echtgenote, 16 oktober 1834 verleden voor Notaris Mr.G.van Eck.
    In een artikel van J.G.A.van Hogerlinden in de Arnhemse Courant van december 1939 wordt van Burgemeester Weerts nog het volgende vermeld:
    "Als kamerlid stemde hij 20 februari 1838 voor het wetsontwerp houdende een voorstel om vanwege het Rijk een spoorweg aan te leggen naar Arnhem (zoals bekend gebeurde dit later door een particuliere maatschappij)."
      Onder zijn bestuur werden de vestinggronden aan de Stad afgestaan, de poorten afgebroken en grachten gedempt In 1828 werd het huis van Maarten van Rossum in de Koningstraat aangekocht en in 1830 ingewijd als stadhuis en raadhuis. Wat betreft de financiën heeft Weerts buitengewoon veel goeds gedaan. Er was een oude  gevestigde schuld ontstaan uit gedwongen stedelijke heffingen van 1795 en volgende jaren. Hiervoor waren schuldbekentenissen afgegeven. Ook waren er vele schulden (tengevolge van den oorlogstoestand en doormarschen van troepen) onbetaald gebleven. Deze oude schuld werd volgens besluit van den Koning d.d. 29 januari 1826 no. 87 (uitgegeven op 31 december 1827) vereffend en geconverteerd in obligatiën en coupons ten laste der Stad Arnhem, rentende 4% aan toonder, voor een totaal bedrag van ,f 179.400,-.
      "Burgemeester Weerts was in 1840 hoofd van de stadsmissie om Z.M. Koning Willem II te complimenteeren ter gelegenheid van de
 




Blz. 42

troonsbestijging. Het volgende jaar 3 - 5 juni 1841 bezocht de nieuwe souverein onze stad."
         Het gezin van de burgemeester bleef gespaard voor de aziatische cholera, die in die jaren herhaaldelijk Arnhem en andere plaatsen in ons land teisterde en honderden slachtoffers eiste. Maar op andere wijze sloeg de dood toe:  Van zijn 14 kinderen overleden er 3 aan de roodvonk, n.l. op 27 juni 1822 Debora Johanna. geboren 7 april 1802 en Swanida Mechteld Geertruida, geboren 15 oktober 1803, en op 14 juli 1822 de oudste zoon Arnold Jacob, geboren 15 oktober 1814. Bovendien verdronken bij het bekende stoombootongeluk op de Rijn op 6 augustus 1826 Johanna Margaretha Wilhelmina Theodora Helena, geboren 19 juli 1813 en de enig overgebleven zoon Johannes Alexander, geboren 7 mei 1819. Zie omtrent deze ramp "De eerste stoomboot te Arnhem 1826", een brochure een eeuw later geschreven door J.G.A.van Hogerlinden, uitgave Drukkerij "Gelderland" te Arnhem, waarin een afbeelding door een tijdgenoot van de ramp is opgenomen. In het Familieboek komt daar over het volgende verhaal voor:
       De ramp vond plaats "door het omslaan van een bootje, waarmede de bewoonster van het landgoed Hulkestein werd afgehaald door eenige Heeren, die een pleziertogt hadden gedaan met de Stoomboot, die in de vaart zoude komen tusschen Rotterdam en Arnhem, Het was Zondag, op de boot was een tal van genoodigden, met de Stedelijke regering en de voornaamste ambtenaren aan het hoofd. Terugkeerende en terwijl men van tafel zoude opstaan was de boot het landgoed Hulkestein genaderd. Een saluutschot deed zich hooren, hetgeen men beschouwde als eene beleefdheid van Mevrouw de Weduwe Brantsen. De voorslag van eenige heeren werd dus aanstonds goedgekeurd om haar van haar buiten af te halen. De Heeren A.v.Rappard, Wethouder, Kuyck Collenel en Jhr. Nahuijs, ambtenaar bij de belastingen begaven zich met een bootje daarheen en bragten mede terug Mevr. Brantsen met haren zoon en dochter, Wilhelmine Weerts en haar broertje Johan Weerts, en een jongeheer Dijckmeester uit Thiel.
      Digt bij de boot genaderd sloeg het ranke vaartuigje om en in de golven vonden 7 personen den dood, als van Rappard, Kuyck, Mevr. Brantsen zoon en dochter en Johan en Wilhelmina Weerts. Het vond plaats des namiddags ten 5 ure. De onsteltenis was verschrikkelijk, terwijl de muzyk lustig opspeelde en aanhield, niet bemerkende wat er gebeurde, worstelden aan de andere zijde van het schip verscheidene personen met den dood. Ontzettend vooral voor de naaste bloedverwanten, die dit moesten aanzien, zonder hulp te kunnen verleenen. Johan Weerts,
 




Blz. 43

in zijne hoedanigheid van Burgemeester tegenwoordig en zijne huisvrouw zagen eene dochter en hunnen eenigsten zoon voor hunne oogen verdwijnen. De gansche stad was in rouw gedompeld en is het den mensch eigen droefheid voor vreugde te doen wijken, hier duurde de algemeene ontsteltenis dagen achtereenvolgende, totdat alle lijken waren teruggevonden en ter aarde besteld. Veertien dagen na het feit werd het lijk van Mevrouw Brantsen eerst opgehaald."
         Van de overige 9 kinderen overleden er 3 op jeugdige leeftijd, n.l. Anna Maria Johanna, geboren 1 februari 1810, overleden 31 maart 1810, Anna Maria Johanna (II), geboren 8 februari 1811, overleden 6 mei 1820, en Florentine, geboren 29 augustus 1817 en overleden 27 september 1817. De overige 6 dochters waarvan er 5 huwden, zullen hier nu worden vermeld. Terloops zij nog gememoreerd dat Mevrouw Weerts - Van der Niepoort uit haar eerste huwelijk met Michel Derk van der Burgh één dochter had, die dus ook tot het gezin behoorde, met name Anna Maria Johanna van der Burgh, geboren te Amsterdam 29 juli 1797, gehuwd te Arnhem 8 juni 1815 met Gerard Godert Antony Swier Baron van Haersolte, geboren te Harderwijk 13 februari 1790, overleden te Arnhem 7 september 1819, waarna zij op 20 maart 1822 te Arnhem hertrouwde met Georg Lodewijk Karel Hendrik Graaf van Ranzow,  Zij overleed te Arnhem 24 november 1870, nalatende uit haar eerste huwelijk 3 dochters en uit haar tweede huwelijk 4 dochters.
De gehuwde dochters van het echtpaar Weerts - Van der Niepoort zijn de volgende: 
1.    Eveline Alexandrine Weerts, geboren te Arnhem 4 augustus 1800, en overleden aldaar 3 mei 1883, huwde aldaar 15 augustus 1821 met Ludwig Carl Heinrich Freiherr von Jeetze, geboren te Oud Stettin 21 juli 1793, majoor der infanterie, overleden te Arnhem 24 januari 1865; uit dit huwelijk zijn 3 zoons geboren, waarvan een jong is overleden, de tweede bij het zwemmen in de Rhijn is verdronken en de derde ongehuwd is gebleven.
2.   Adriana Catharina Angela Weerts, geboren te Arnhem 14 juni 1805 en overleden aldaar 11 april 1881, huwde: 1e aldaar 28 juni 1834 met Mr.Jacob Pieter van Walree, geboren te Amsterdam 3 december 1798 en overleden aldaar 23 januari 1849, en 2e te Amsterdam 30 oktober 1851 met Mr, Cornelis Anne den Tex, hoogleraar in de Rechtsgeleerdheid aldaar, geboren te Tilburg 30 augustus 1795. Zij overleed kinderloos.
 




Blz. 44

3. Emilie Adelaide Weerts, geboren te Arnhem 16 september 1806 en overleden aldaar 4 maart 1839, huwde aldaar 26 januari 1826 Hendricus Cramer, geboren te Amsterdam in 1798, directeur der Arnhemsche Onderlinge Verzekeringsmaatschappij, overleden te Arnhem 15 september 1843, uit welk huwelijk zes kinderen werden geboren.
4. Clementine Anna Maria Weerts, geboren te Arnhem 25 maart 1808 en overleden aldaar 25 februari 1866, huwde aldaar 27 juni 1839 met haar neef Alexander François Weerts, de jongste zoon van het echtpaar Weerts - Van der Wijck, die hierna zal worden vermeld. Na zijn overlijden te Nijmegen, en reeds op 6 september 1839, hertrouwde zij te Arnhem op 4 april 1842 met Mr. Gerard Joan Chrétien Schneither, raadsheer in het Hof van Gelderland, geboren te Leiden 19 februari 1795 en overleden te Arnhem 16 maart 1877. Uit dit huwelijk werden 5 kinderen geboren, waaronder een dochter Evelina Schneither, geboren te Arnhem 18 oktober 1849, die aldaar op 19 mei 1870 huwde met Mr. Lambertus Julius van Gelein Vitringa, geboren aldaar 23 augustus 1841. Uit dit huwelijk werd o.a. een dochter geboren die huwde met Marius Carel Wurfbain.
5. Rudolphina Weerts, geboren te Arnhem 29 augustus 1817, overleden te Velp 10 augustus 1895, die te Arnhem op 20 november 1846 huwde met Jhr. Elisa Cornelis Unico van Doorn, geboren te Oisterwijk 13 oktober 1799, overleden te Maarn 2 augustus 1882. Hij was achtereenvolgens Minister van Financiën, Staatsraad en Commissaris des Konings in de provincie Utrecht. Uit dit huwelijk werden 4 kinderen geboren. Deze staak is dus uitgestorven wat mannelijke nakomelingen betreft.
     De enige ongetrouwde volwassen dochter Eveline Weerts werd geboren te Arnhem 16 november 1815 en stierf aldaar 22 november 1893.
    Het genoemde artikel van Van Hogerlinden in de Arnhemsche Courant was verlucht met een foto van een geschilderd portret van Burgemeester Weerts, dat zich toen in het stadhuis bevond. Ik heb het nu, na de bevrijding, daar niet terug kunnen vinden. Wel was er een ander, ik meen getekend portret, in het gerestaureerde "Duivelshuis", terwijl het familiewapen er voorkomt, zowel als glas-in-lood, als geschilderd op hout.
Uit het huwelijk Weerts - Wentholt werden daarna (vervolg van blz.37) nog de volgende kinderen geboren:




Blz. 45

4.   Arnold Weerts, geboren te Deventer 15 maart 1771, kapitein ter zee, commandant van het fregatschip Hippomenes, overleden aan de gele koorts op Demerary 12 januari 1803. Hij huwde op den huize " het Jongeraan " bij Raalte op 1 januari 1797 met Jonkvrouwe Nicola Theodora van der Wijck,  geboren te Zwolle 29 oktober 1774, dochter van Jhr. Joan Derk van der Wijck en Françoise Marie Lulofs. Als weduwe hertrouwde zij met Govert Anne Verstege, geboren 6 januari1768, zoon van Bernard Joost Verstege, Burgemeester van Zutphen, en Anna van Slingeland, en weduwnaar van Antonia Forsten, uit welk huwelijk hij 6 kinderen had. Arnold Weerts heeft zelf 3 kinderen nagelaten, n.l. 
a.   Arnold Jacob Weerts, geboren 15 december 1797, luitenant-ter-zee, ongehuwd gesneuveld bij het bombardement van Algiers op 27 augustus 1816.
b.   Franqoise Maria Weerts, geboren 7 augustus 1800, overleden te Deventer 10 mei 1877, huwde aldaar 15 mei 1845 Mr.Thüman Willem van Marle, rechter in de Rechtbank te Deventer, geboren aldaar 26 november 1798 en overleden aldaar 19 oktober 1862, zoon van Mr.Hendrik Willem van Marle en Jkvr.Petronella Jacoba Margaretha van der Wijck, dit huwelijk bleef kinderloos.
c   Alexander Frans Weerts, geboren te Wijhe 26 augustus 1801, luitenant-adjudant bij de infanterie, overleden te Nijmegen 6 september 1839. Hij huwde te Arnhem 27 juni 1839 zijn nicht Clemantia Anne Maria Weerts, hiervoor op blz. 44 sub 4 genoemd. Aangezien ook dit huwelijk kinderloos bleef, is deze tak uitgestorven.

        Het op nog geen 32-jarige leeftijd overlijden van Arnold Weerts liet zijn weduwe en 3 nog, zeer jonge kinderen in kommervolle omstandigheden achter. Aanvankeljk leek het nieuwe huwelijk met Verstege hierin uitkomst  te brengen, maar al spoedig bleek dit geen succes te zijn. Het schijnt dat hij zich zelfs aan het schamele bezit van zijn stiefkinderen vergreep, en in ieder geval ver boven zijn financiële stand leefde, waardoor een debacle niet kon uitblijven. Verschillende leden van de familie Weerts hebben toen bijgedragen in haar onderhoud. Een en ander blijkt uit talrijke brieven in het archief- de-Mol van Otterloo. Ook de opvoeding van de beide zoons was een probleem, te meer daar zij zelf blijkbaar weinig meewerkten. Burgemeester Johan Weerts, bij wie de oudste zoon Arnold blijkbaar in huis was, beklaag er zich in een brief van 2 november 1812 aan zijn moeder over dat Arnold, die "tog aan de conscriptie niet zal kunnnen echapperen," "een lui en lekker leven zoekt en er tegen




Blz. 46

schrikt om door gestrengere maatregelen tot order en werken gehouden te zullen worden."  "Het is thans zeer moeilijk om in het politique voordgeholpen te worden en uitstekende talenten zijn alleen in staat om een Hollander geplaatst te doen worden," " Ik heb hem dikwijls ten besten geraden en zelfs harde waarheden gezegd, maar hij gaat zijn gang en misleid mij door leugens. Ik behoeve U niet te zeggen, lieve Moeder, dat ik een wezendlijk verdriet heb dat ik zoo in mijne verwagting bedrogen ben en gij zult mij toestemmen dat ik dat niet moest hebben voor de opoffering die ik, die zelve 8 kinderen hebbe, gedaan heb." ... " dat het veel beter is van jongs af aan den Militairen staat gewoon te zijn geweest en de daartoe nodige kunde opgedaan te hebben en dat deze staat te meer verkieslijk is omdat A.  als een kind van een officier van het voorrecht kan jouisseeren om voor niets op een militaire school geplaatst te kunnen worden en waardoor hij dan tevens zijnen jongeren broeder van de conscriptie eventueel zoude libereren."
        Ook de voogden van de minderjarigen, de heren Ardesch, Op ten Noort, en Van der Wijck, hebben er het nodige mee te stellen gehad, waarbij zelfs de strafrechtelijke zijde van de zaak (art.408 van de Code Penal) ter sprake kwam. "Doortje", de weduwe van Arnold Weerts, beklaagt er zich in een brief over dat zij niets van de bezittingen van haar overleden zoon, die hij aan boord had, heeft terug gekregen, maar dat alles onmiddellijk verkocht werd. Blijkbaar waren de reglementen op dat punt toen onbarmhartig l 

5. Arnold Frans Weerts, geboren te Deventer 26 februari 1772. Hij was cadet op 's lands schip van oorlog "de Castor", en verdronk op de reede van Elseneur bij het omslaan van een barcas op 24 juni 1787, 

6. Johanna Margaretha Weerts, geboren te Deventer I4 augustus 1775, de eigenares van het op blz.22 vermelde album amicorum. Zij huwde te Diepenveen 2 oktober 1804 met Jhr. Mr.Jan Adriaan Wentholt, geboren en gedoopt te Arnhem 11 februari 1776, eerst secretaris der stad Arnhem, later Notaris aldaar, en laatstelijk ontvanger der in- en uitgaande regten en accijnzen te Nijmegen en aldaar overleden 14 september 1847. Hij was een zoon van Evert Jan Wentholt en Johanna Jacoba  Bouricius. Zij zelve overleed te Nijmegen 18 maart 1847. Uit haar huwelijk zijn 7 kinderen geboren. Op die dag komt in het Dagboek de volgende aantekening voor "Heden is onze goede tante Wentholt geboren Weerts te Nijmegen overleden. Zij had een verval van krachten en bijkomende




Blz. 47

koortsen, zoodat men dit verlies langzamerhand met smart begon tegemoet te zien. Haar levenslot was met doornen rijk bezaaid,  zoodat men haar de rust, na een 72 jarig moeitevol leven, in beter gewesten met bljjdschap mag toewenschen."
Slechts een van haar kinderen heeft nakomelingen gehad, n.l. Jkvr. Johanna Jacoba Wentholt, geboren te Arnhem 23 mei 1809, die 12 november 1834 te Nijmegen huwde met Gerhardus Nicolaas Martinus de Haan, kapitein der genie, overleden te Veere 21 juli 1857, zij overleed te Arnhem 26 augustus 1862.
            In mijn bezit zijn fotokopien van pastelportretten van het echtpaar Wentholt - Weerts, geschilderd omstreeks 1820 door een onbekende en berustende bij het Iconographisch Bureau te 's Gravenhage..

7. Wilhelmina Theodora Anna Helena Weerts, geboren te Deventer 26 april 1778, overleden te Arnhem 26 mei 1827, na op 26 oktober 1800 te Deventer gehuwd te zijn geweest met Dirk IJssel de Schepper, geboren te Deventer 20 april 1777, overleden aldaar 13 september 1827, zoon van Barthold Jan IJssel de Schepper en Gerardine Antonia Durtbar. Uit dit huwelijk zijn geboren 16(!) kinderen, waarvan slechts 3(!) levend ter wereld kwamen, terwijl van deze laatsten nog twee op jeugdige leeftijd stierven. De enig overgeblevene was een zoon, Mr. Gerhard Jacob IJssel de Schepper, President van de Arrondissements-Regtbank te Arnhem, geboren te Deventer 8 april 1801 en overleden te Arnhem 9 januari 1874. Hij huwde te Zutphen 29 maart 1827 met Ursula Martha Jacoba Petronella Op ten Noort, geboren te Zwolle 15 juli 1804, en overleden te Arnhem 24 januari 1881, dochter van Luijer Egbert Op ten Noort en Catharina Anna Charlotte van Braam.

8. Aemilia Alida (Emilie) Weerts, geboren op Brinkgreve 6 september 1780, overleden te Rotterdam 22 oktober 1832. Zij huwde te Deventer 4 april 1809 met Erdwin Adrianus (Wien) de Jongh, koopman, geboren te Rotterdam 20 maart 1777 en aldaar overleden 13 septerber 1833, zoon van Daniël de Jongh Adrianuszoon en Lucia Maria Raeber, weduwnaar van Theodora. Jordens. Uit zijn eerste huwelijk waren geboren 4 kinderen, zijn tweede huwelijk bleef kinderloos.  (1)

Opmerking verdient nog dat in het op blz. 22 vermelde album amicorum van " Tietje " Weerts, behalve de daar genoemde, nog de volgende bijdragen voorkomen:
a. van haar "ami et cousin T.F.H.van der Wijck, Deventer 27 februari 1796."

1)Theodora Jordens stierf  27 december 1807 te Rotterdam. Van de  kinderen De Jongh-Jordens waren toen slechts  2 nog in leven. te weten Lucia Wilhelmina geb. 1800 en mijn bet-overgrootvader Coenraad Alexander geb. 1803 (HdB)

Echtpaar de Jongh-Jordens  met Lucia door N. Muys 1800.

Miniatuurportret van Erdwin de Jongh daarnaast Aemilia de Jongh-Weerts. Zij houd het miniatuurtje van Erdwin in de hand. De schilders zijn mij onbekend. Alle drie de schilderijen zijn nog steeds eigendom van de familie De Jongh en ingeschreven bij het Iconografisch bureau in den Haag. Het Schilderij van Muys is in bruikleen bij het Historisch Museum te Rotterdam. Zie ook het boekje " Aangenaam gezelschap " . 54-57 . Ref. (HdB)



Blz. 48

In de genealogie Van der Wijck in het Nederlands Adelsboek 1953 komt hij niet voor, vermoedelijk omdat hij geen nakomelingen heeft nagelaten. Zoals hiervoor op blz. 45 vermeld, huwde haar oudere broeder Arnold Weerts op 1 januari 1797 met Jkvr.Nicola Theodora van der Wijck (1)
b. Van G.A.Verstege te Zutphen, die op 11 mei 1796 een gedicht schreef getiteld "Ware vriendschap". Hij is ongetwijfeld de 2e echtgenoot van laatstgenoemde, eveneens aldaar vermeld,
c. van een "sincere ami" op de Cerberus 9 april 1797,
d. van Jac. A. van Hasselt, die op 19 april 1796 "se trouvait heureux de se pouvoir nommer son ami". Wellicht is deze Mr. Jacob Adriaan van Hasselt, geboren te Zutphen 13 augustus 1772, Notaris aldaar, broeder van de op blz. 22 vermelde B.F.W. van Hasselt.
e, van R. Roelofs, die op 3 mei 1797 aan boord van de Cerberus een prachtig aquarelletje tekende. Van hem is verder niets bekend,
f. Van "haar opregte vriend " Hendrik Joan van der Wijck, op 21 juli 1797. waarschijnlijk is dit Mr. Hendrik Joan van der Wijck, geboren te Zwolle 27 juni 1744, lid van de gezworenen aldaar (1),
g, van "son sincère ami et cousin" W. 0p ten Noort. Misschien Mr. Willem Reinier Op ten Noort, geboren te Zutphen 10 juli 1771, advocaat te Zutphen, gerichtsman voor de Veluwezoom, maire van Zutphen, lid van Gedeputeerde Staten en van de tweede kamer der Staten-Generaal (22 augustus 1798),
h. van haar " sincère ami" Paulus R.Cantzlaar, den Haag 6 maart 1799. Misschien een zoon van Gilles Cantzlaar, vermeld in de genealogie van dit geslacht in Nederlands Patriciaat 1920 blz.35,
i. 19 augustus 1802 van "Ihr ergebente Freund J.A.Wentholt " , haar toekomstige echtgenoot, en tenslotte
j. 20 maart 1828, toen zij dus allang getrouwd was, een bijdrage van V.H.van der Loo, omtrent wien verder niets bekend is.

 


1) a. bij nadere beschouwing, van de zeer onduidelijke handtekening is deze waarschijnlijk niet te lezen als T.P.H. van der Wijck, maar als F.J.Th. van der Wijck. Die zou dan kunnen zijn van Jhr. Frederik Joan Theodorus van der Wijck, gedoopt te Zwolle 18 april 1779, later luitenant generaal der genie, overleden te Kleef 8 november 1858, die 3 maart 1801 te Bergen op Zoom gehuwd was met Johanna, Petronella Sophie Simons, zie Ned. Adelsboek 1953 blz. 504. Hij was een jongere broeder van de hierna te noemen Jhr. Hendrik Joan van der Wijck.
   f: de veronderstelling dat Hendrik Joan van der Wijck op 27 juni 1744 te Zwolle geboren zou zijn is onjuist: deze stierf immers al 27 september 1787, zie l. c: blz. 507. Kennelijk betreft het Jhr. Hendrik Joan van der Wijck, geboren in 1777, die in 1810 huwde met Jkvr. Samuëlle Théophile Gansneb genaamd Tengnagel. Hij en zijn genoemde broeder waren zoons van het echtpaar Mr. Joan Derk van der Wijck -  Françoise Maria Lulofs, zie aldaar blz. 504. De familie woonde op het Jongeraan bij Raalte
  g.ook de toeschrijving van de handtekening van Mr. Willem Reinier 0p ten Noort is gebleken onjuist te zijn. Bedoeld is Jhr. Mr. Willem Up ten Noort, geboren te Kampen 25 maart 1772, overleden te Utrecht 29 oktober 1844, alwaar hij directeur van het postkantoor was.. Hij huwde op 18 december 1810 met Charlotte Anna Elisabeth Adolphine baronesse Van Pallandt, zij waren de ouders van de beide freules die in 1847 op Marienberg logeerden, zoals in het Dagboek uitvoerig omschreven. Hij kon zich terecht " germain cousin" noemen omdat hij een kleinzoon was van het echtpaar Wentholt - Van Munster, evenals b.v. Coenraad Alexander Weerts: zijn vader Mr. Jan Gijsbert Reynier Op ten Noort was gehuwd met hun dochter Elisabeth Theodora Sibilla Wlentholt, die dus een zuster was van Mevrouw Weerts - Wenholt.
   Nadere aanvulling : Zie met betrekking tot de hiervoor als a. en f. genoemde Jhr. Frederik Johan Theodore van der Wijck en zijn broeder jhr. Hendrik Joan van der Wijck het artikel " Les titres du premier Empire Français en relation avec les Pays Bas " in " De nederlandse Leeuw " van 1980, oktober, kolom 348 en 347, nos. 583 en 582, waaruit blijkt dat beiden op 15 december 1812 aan Keizer Napoleon hebben verzocht in aanmerking te komen voor de titel van " baron ". Zij noemden zich respectievelijk " capitaine de génie " en " chef de sécrétariat-général du Département des Bouches de l'Yssel".

Blz. 49

De jongste zoon van het echtpaar Weerts - Wentholt, mijn overgrootvader Coenraad Alexander Weerts, werd geboren te Deventer 7 februari 1782 en gedoopt in de Hervormde Kerk aldaar de 10 februari daar op volgend. Laten wij eens zien wat het Familieboek omtrent hem vermeldt:
       "Coenraad Alexander Weerts, genoemd naar zijn overgrootvader Coenraad van Munster en zijne overgrootmoeder Eva Alexandrina van Essen. Als vlaggejonker woonde hij den zeeslag bij van den 11 oktober 1797 bij Kamperduin tegen de Engelschen, onder de admiraals de Winter en Parker. Hij diende op het schip "de Gelijkheid" onder bevel van den kommandant Ruijsch, hetwelk in brand geschoten werd. Hem werd daarop gelast de vlag te strijken, hij weigerde aan dit bevel te voldoen, en op een herhaald bevel gaf hij ten antwoord dat de vijand haar slechts moest komen halen. Zijn verzet kon niet baten, de vlag werd nedergelaten en de bemanning moest zich overgeven. Hij werd als gevangene naar Engeland gevoerd, waar hem echter op zijn woord vrijheid werd geschonken. Na twee en een halve maand te Londen te zijn geweest werd hij ontslagen onder belofte van in dezen oorlog de wapenen niet weder tegen Engeland te zullen opnemen. Hadden allen zich even moedig gedragen als de weinige dappere vlootvoogden die den strijd tot het laatst toe volhielden, zoo zoude de overwinning wel aan ons zijn gebleven en wij onzen ouden roem hebben gehandhaafd maar partijhaat verflauwde bij eenigen den tegenstand, terwijl anderen zich aan den strijd onttrokken. Nadat hij in het vaderland was teruggekeerd verwisselde hij de wapenen tegen de Studiën, legde hij zich toe op de regtwetenschap en werd den 22 juny 1807 bevorderd tot doctor in de beide regten. Den 18 april 1808 werd hij benoemd tot schout van Holten Bathmen, welke betrekking hij in 1809 heeft nedergelegd en ambteloos burger werd. In 1814 heeft hij zich meterwoon gevestigd te Arnhem, begaf zich in den handel en rigte, met zijnen oudsten broeder Johan, aldaar op de Arnhemsche Onderlinge Verzekering Maatschappij tegen brandschade. Later werd hij benoemd tot kerkvoogd bij de Nederduitsch Hervormde Gemeente, van welk collegie hij vervolgens voorzitter is geworden. In 18...  werd hij verkozen tot lid der Provinciale Staten van Gelderland, welke betrekking hij bleef behouden tot het jaar 18.. , toen hij door kuiperij werd verdrongen. In 183. was hij de candidaat van den Gouverneur voor de betrekking van het collegie van Gedeputeerde Staten, hoewel tegen zijn zin, daarop van zijne zijde er zich niet aan latende gelegen liggen, bekwam de tegenpartij een stem meer en werd de Heer van Nispen van 's Heerenbergh verkozen.



Blz. 50

Hij was de stichter van het landgoed Marienberg, waar hij een groot heerenhuis op liet bouwen in 1819, hetgeen hij betrok in 1821 en weder verliet in 1848 om zich metterwoon te vestigen te 's Gravenhage. In 1856 werd deze plaats verkocht aan de Heer 'd Hangest Baron d'Yvoy van Houten. In 1825 viel hem een zeldzaam geluk ten deel, daar hij eene prijs van 2 tonnen gouds trok uit eene verloting van het Amortisatie Syndikaat. Gesproten uit een oud en aanzienlj]k geslacht, en verwant aan famillen die tot den ouden adel behoorden, of aan even gelijken, die na de herstelde orde van zaken in 1813 door Koning Willem I in den adelstand waren opgenomen, vermeende ook hij op eene zoodanige onderscheiding te mogen aanspraak maken. Ofschoon afkeerig om zulks als een gunst af te bidden, verzocht hij evenwel dusdanige gelijkstelling of verheffing bij rekwest van den .....183. , vermits deze stand meer en meer voorgetrokken werd en hij die voorregten aan zijne vier zoonen wenschte te verzekeren. Doch niet ondersteund wordende door zijnen broeder, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, die bij ontstentenis van mannelijk oir daar geen belang instelde, en hij en zijnen overleden vader tot de partij der patriotten behoord hebbende, terwijl hij zich ook later, zoo al niet als republikeins gezind, dan toch als tegenstrijder der Regeering deed kennen bleef om deze redenen waarschijnlijk zijne aanvraag buiten beschikking. Nimmer is daarop een antwoord ontvangen, noch voor noch tegen (zulks wellicht ook ten gevolge van de abdicatie van Koning Willem I). Den ....184. werd hij benoemd tot lid der commissie van eind onderzoek bedoeld bij de wet van ... 184. omtrent vrijwillige geldlening van 127 millioen, of daarvoor in de plaats tredende geforceerde heffing. De vrijwillige leening volgde en deze volgeteekend zijnde, bleef deze commissie buiten werking. Hij huwde te Rotterdam den 3 November 1809 met Anna Maria de Jongh, geboren aldaar 23 mei 1782, overleden te Arnhem op den huize "Marienberg" 14 october 1830, dochter van Daniël de Jongh Azn koopman, en Lucia Maria Raeber, weduwe van Hendrik Christiaan van Oven, zoon van Carl Engelbert van Oven en Annie van Beuningen, die te Rotterdam overleed 8 mei 1804, en met wien zij aldaar was gehuwd den 31 Mei 1803, uit welk huwelijk geen kinderen zijn geboren, uit het tweede echter acht."
      Tot zover het Familieboek, Van zijn jeugd en jongelingsjaren zijn ons overigens weinig bijzonderheden bekend. Hij studeerde aan het Athenaeum te Deventer, waar hij volgens het album studiosorum

 




Blz. 51

op 22 juni 1803 werd ingeschreven. Op 6 Mei 1807 werd hij daarna als juridisch student ingeschreven aan de Universiteit te Utrecht, waar hij kort daarna, n.l. op 22 juni 1807,  bij Professor de Rhoer promoveerde en wel, volgens het album promotorum, op een proefschrift getiteld "Questiones Juridicas". Deze juridische kennis heeft hem er echter niet toe gebracht een werkkring bij de magistratuur of balie te ambiëren. Uit andere bron blijkt dat hij Jagtofficier van Koning Lodewijk geweest is. Dit zal wel een erebaantje geweest zijn!
     Zoals al vermeld, begaf hij zich na zijn verhuizing naar Arnhem, in den handel. Behalve op het terrein van verzekeringen, had hij ook belangstelling voor onroerende goederen. Zoals uit verschillende notariële akten blijkt, kocht hij deze op eigen naam of voor de firma "J.& C. Weerts", "kooplieden binnen Arnhem", of ook voor de firma "Weerts en Cremer". In laatstgenoemde hoedanigheid werd b.v. in een veiling 21 maart - 4 april 1816 gehouden door Notaris Nijhoff (repertoire no. 75) "communi indiviso" voor f 5.350,- gekocht "een huis en erve aan de Rhijnstraat wijk B no. 151, uitkomende met een poort in de Kortestraat, mitsgaders het huis naast de poort met een stalletje wijk B no. 160". Dat de fiscus zich toen ook al niet onbetuigd liet blijkt wel daaruit dat op deze akte f 290-9-8 aan registratierecht werd geheven, dus zelfs meer dan het tegenwoordige recht van 5% !
       Aan de bemoeienissen van Coenraad Alexander Weerts met de beide vermelde oliemolens is toe te schrijven dat in de latere kadastrale leggers zijn beroep werd aangeduid als "olyslager".
      Zijn bezit binnen de stad Arnhem breidde hij nog uit door in veiling 15 en 29 augustus 1818 in "het Zwijnshoofd" gehouden door Notaris Busgers (repertoire no. 139 en 150) voor f 1.756,- te kopen "het huis en erve op de Korenmarkt wijk C no. 188, naast het pakhuis van de Heer C.A. Weerts"; deze aankoop was op eigen naam.
   Van meer belang voor ons verhaal is de aankoop van de gronden waarop later het landgoed " Mariënberg " zou worden gesticht. Een omschrijving van dit landgoed vinden we in de akte van scheiding van de boedel van hem en zijn overleden echtgenote(waarover later uitvoerig sprake zal zijn), de 16 oktober 1834 verleden voor Notaris Mr.G.van Eck te Arnhem (repertoire no-302), waarin het als volgt wordt omschreven:
" 1. Het landgoed Mariënberg, gelegen te Arnhem aan den Amsterdamschen Straatweg, nabij de werken, grenzende te noorden en oosten den Heer Van Heeckeren van Sonsbeek, ten zuiden den Amsterdamschen

 




Blz. 52

weg en ten westen stadseigendom, kadaster Sectie M no. 67 tot en met 78, voorts Sectie N no. 276, groot 3.79.26 hectaren, bestaande in heerenhuis, koetshuis, stalling en verdere gebouwen, tuinen, moesgrond, wandelingen en terrein van vermaak aan den Zypschen weg, destijds waard f 28.000,-
2. steenen windoliemolen "de Verwachting", met al het gaande en staand werk, mitsgaders toebehooren, gereedschappen, pakhuizen, zolder, knechtwoningen, schuur, houtloods, tuingrond, moesland, enz., gelegen in der Werken, kadaster M no. 80 tot en met 85, groot 41,94 roeden, waard f 10.000,-,
3. steenen windoliemolen "de Harmonie", in de buurt gelegen, thans buiten werking, met alle daartoe behoorende knechtswoningen (enz.als sub 2), groot 45,30 roeden, kadaster F no. 530 tot en met 539, eveneens waard ,f 10.000,-,
4. diverse onder Arnhem ter voorschreven plaats gelegen woningen met tuinen wijk H no. 64 tot en met 67, kadaster F no. 520 tot en met 529, groot 26,48 roeden, waarde f 2.200,-,
5. een stuk bouwland of tuingrond aan de Utrechtschen straatweg, ten oosten van de Israëlitischen Begraafplaats, kadaster F no. 551, groot 24,40 roeden, waarde f 2.200.-, en
6. de landhoeve "Reijerskamp" in de buurtschap Papendal, boeren- en heetmaaierswoning, met erf, tuin en bouwland, hakhout en dennenbosschen, heidevelden en opgaande boomen, kadaster H 11, 32 tot en met 49, 51, 52, 141 tot en met 171, groot 64.59.20 bunder, waarde .f 5.800,-."

        In deze akte zijn de aankomsttitels van de verschillende percelen vermeld, zoals destijds verplicht was. Hieruit blijkt dat de eerste aankoop betrof de herberg "de Roode Haan", buiten de Jans poort. Deze, in de akte van toewijzing 1 februari 1820 opgemaakt door Notaris Busgers (repertoire no. 11) omschreven als "het logement de Rooden Haan, bestaande in een logeabel huis, achterhuis,stalling, schuur, waterput, twee tuinen en bijna 1/2 morgen tabaksland, buiten de St.Janspoort in de Werken, Wijk H no. 95" werd toen geveild in het gebouw zelf, waarbij met f 400,- werd gehoogd door Mr. Coenraad Alexander Weerts, koopman, wonende te Arnhem, agter Marienburg. Volgens de familie-overlevering, mij verteld door neef Von Weiler, is hij " er aan blijven hangen". Dit klopt wel, want het gehele personeel is hem toegewezen, en wel voor f 7.315,-.
         Enkele jaren tevoren had hij reeds, tezamen met zijn broeder, voor ,f 300,. gekocht " een huis en erve met bijbehoorend hofje

 




Blz. 53

staande en gelegen buiten de St.Janspoort der Stad Arnhem in de werken, nabij den eersten olymolen Wijk H no. 484" (akte Notaris Busgers d.d. 29 december 1817, repertoire no. 225).
Eenmaal deze terreinen verworven hebbende, heeft hij zijn bezit in die omgeving geleidelijk uitgebreid, en er al spoedig de buitenplaats " Marienberg " (1) gesticht, kennelijk zo genoemd naar zijn echtgenote en naar analogie ( en tevens in afwijking) van het aan de kant van Oosterbeek liggende Mariëndaal.
     Van de latere aankopen mogen genoemd worden:
1. door hem als " landbezitter en koopman" voor f 122,- van een stuk bouwland groot p.m. 6 roeden 95 ellen en 46 palmen Nieuwe Nederlandsche Landmaat, bij de herberg de Roode Haan,  thans het aldaar nieuw geplaatste gebouw van den heer kooper, grenzende o.m. aan den Bosoremschen weg blijkens akte 18 januari 1821 verleden voor Notaris Mr.Jacob Nijhoff, repertoire no. 13. Duidelijk is op die akte te zien dat de koper zijn handtekening voorzag van het vrijmetselaarsteken!
2. op diezelfde dag werd nog voor f 1.078,- gekocht van J. Burgers,  postmeester en logementhouder in het hotel de Zon buiten de Rhijnpoort: "een stuk bouwland groot p.m. 2 bunder en 24 roeden en nog 7 roeden en 10 ellen N.L.L. buiten de St.Janspoort achter de Roode Haan."
3. bij akte 9 november 1824 verleden voor Notaris Busgers (repertoire no. 161) kocht hij " de grond waarop thans staan een blok woningen, schuur en verdere getimmerten, in wijk H no. 97 tot en met 104 buiten de St.Janspoort aan den voormaligen Roodenhaanschen gang of molenweg van de Klap naar de voormalige Werken gelegen tusschen het erf en de grond van den heer kooper ten Noorden, Zuiden en Westen, en ten Oosten de voormelde Molenweg, groot ongeveer 14 1/4 ellen, bezwaard met een jaarlijksche uitgang van de helfte van een schepe rogge, ten behoeve van de Pastorij der Stad Arnhem, verschijnende op Martinidag (= 11 november) van ieder jaar, welke tot liquidatie van het regt van registratie wordt geevalueerd op 30 cts". Bedongen werd dat de opstallen niet onder de verkoop begrepen waren en deze door de verkoper moesten worden afgebroken tegen 1 mei 1825. De prijs was f 300---
4. op 12 en 26 januari 1826 hield notaris Busgers een veiling (repertoire no 4 en 9), waarbij door Mr. C.A.Weerts "negociant, wonende buiten de Sint Janspoort der Stad Arnhem op den huize Mariënberg", voor f1.000.- werd gekocht de generale massa van:

 

1) v/d Aa blz. 670 : "MARIENBERG, landh(uis). op den Veluwezoom....5 min. W(est) van Arnhem, even buiten de St-Jans-barriere dier stad, tusschen den Utrechtschen en den Amsterdamschen straatweg. Dit landh(uis), hetwelk eene oppervlakte beslaat van 74 bund(er) 3 v. r(oeden) 66 v. ell(en), is voor weinige jaren, en wel in het jaar 1819 door den Heer Coenraad Alexander Weerts, door wien het thans nog bewoond wordt, smaakvol op een gedeelte van Arnhems gesloopte vestingwerken aangelegd , ter plaatse waar vroeger het van ouds bekende logement de Roode Haan stond, ..... De met jong plantsoen bedekte heuvels, achter dit gebouw gelegen , waren nog in 1813 als baterijen aanwezig, en verstrekten toen, gedurende zes dagen, ter verschansing aan de Franschen....toen ook de stad Arnbem zelve door het Pruissische leger stormenderhand werd veroverd."

  

Huize Mariënberg, vermoedelijk gezien vanaf het oosten (Zijpsepoort). Uit Arnhem, Haagje van het Oosten (Stichting Matrijs 1991). Voor meer informatie: Klik hier >>



Blz. 54

"a.een huis en erve staande en gelegen buiten de Rijnpoort der Stad Arnhem aan den Ouden Kraan tegenover de Haven in wijk C no. 53, met de daarachter gelegen tuin en verdere getimmerten grenzende ten Noorden aan den nagenoemden olijmolen, ten Zuiden de straat of Oude Kraan, ten Westen de Krukkengang en ten Oosten het nagemelde groote pakhuis,
b. een paarden olijmolen met de daarbij behoorende gereedschappen, zijnde het vast en loopende molenwerk, stalling en zolders, gelegen te Arnhem achter en ten Zuiden van voormeld huis of eerste perceel, ten Noorden van en aan de oude Utrechtsche weg, ten Westen de Krukkengang en ten Oosten aan het nagenoemde houten pakhuis,
c. een groot pakhuis met daarboven zijnde zolder, en daarachter gelegen bestraatte open plaats, van achteren aan de oude Utrechtsche weg uitkomende,
d. een tuin met het daarin staande tuinhuisje, grenzende ten Oosten aan het erf van den Heer Wijckerheld Bisdom, en
e. een houten pakhuis met stallingen en andere getimmerten.
5. bij akte 29 december 1825 verleden voor Notaris Busgers (repertoire no, 193) kocht hij nog van de Erven Wed. Prins-Hijmans: " twee woningjes of huisjes aan elkanderen staande en gelegen in de gemeente Arnhem buiten den Sint Janspoort aan Gemeenweg in de werken nabij de Olijmolens, gekwarteerd Wijk H no. 87 en 88, met de daarbij en aangelegen hofjes, tusschen de erven van den heer kooper ten eenre en dat van den bakker de Boos ten Zuiden, van voren aan de Grote weg". De prijs bedroeg f 800,-, aan registratierecht werd geheven f 40, 32, zijnde 45% plus 32 opcenten.
De beide oliemolens "de Verwachting" en "de Harmonie" welke in 1815 voor gezamelijke rekening waren aangekocht, werden bij akte van deling, 21 april 1823 verleden voor Notaris Nijhoff voor het geheel toegedeeld aan Mr. C.A.Weerts.
     Na het overlijden van zijn echtgenote werden bij voormelde akte van 16 oktober 1834 alle onroerende goederen aan hem toegedeeld. Kort daarna heeft hij de beide molens, elk voor ,f 10.000,-, verkocht, en wel:
"de Verwachting" bij akte d. d. 12 november 1834 verleden voor Notaris Van Eck, repertoire no. 325, "de in volle werking zijnde steenen windoliemolen" kadaster Sectie M no. 80 tot en met 85 aan Cornelis van Vollenhoven Czn., koopman te Rotterdam, waarbij de verkoper zich voorbehield het recht op water uit de put,

 




Blz. 55

en "de Harmonie", zijnde",  "de bovenste steenen windmolen, kad, Sectie F no. 530 tot en met 539, groot 45,30 roeden, die bij akte d.d. 31 december 1834 verleden voor Notaris Van Eck (repertoire no. 382) werd verkocht, vrij op naam, aan Kruiver en Thomassen, molenmakers te Renkum onder bepaling dat er geen oliemolen meer geëxploiteerd mocht worden zonder schriftelijke toestemming van de koper van de molen "de Verwachting"
In "Arnhem 1813 - 1915 " staat bij 1835 vermeld: "Men wilde den windoliemolen van Mr. C.A. Weerts, gelegen in de Werken buiten de St.Janspoort, nu ook inrichten, tot korenmolen, waartegen de andere korenmolenaars in verzet kwamen. "
     Merkwaardig is nog een mislukte aankoop: op 20 juli en 6 augustus 1819 hield Notaris Busgers ten verzoeke van de Freules Schimmelpenninck Van der Oye te Apeldoorn,  in het Schippers Veerhuis te Arnhem een veiling (repertoire no. 98 en 108) van:
"3 1/2 vrouwe zitplaatsen in de Groote Kerk te Arnhem in het Middelpand op de Zesde Bank (zijnde de helft van een bank van zeven plaatsen) en één vrouwe zitplaats in de Gasthuis Kerk, de 6e plaats op de 9e bank aan de Noordzijde"
Weerts zette 1 plaats in de Groote Kerk in voor f 56,- en hoogde die met f 4.-, in combinatie was de hoogste inzetsom f 295,- door Mr. Nicolaas van de Wall, aan wie ze echter niet werden gegund, maar opgehouden. Meer geluk had Weerts met de ene plaats in de Gasthuiskerk, die hem voor f 40;- ", werd toegewezen.
Vele akten behelzen hypotheken, vvaarvan Weerts zich als geldbeleging bediende, een in die tijd veel door particulieren toegepaste mogeljkheid.

    Thans een en ander over het huwelijk van Mr. Coenraad Alexander Weerts en Anna Maria de Jongh. Zij waren gehuwd in gemeenschap van goederen "ingevolge en overeenkomstig de toenmalige wetsbepalingen, vervat in het wetboek Lodewijk Napoleon, gecontracteerd bij derzelver huwelijk." Het echtpaar liet zich in 1818 uitbeelden door de schilder C.Cels , waarin duidelijk hun beider liefhebberij, schilderen, tot uiting komt, dit schilderij is in mijn bezit.
        Uiteraard zijn ook de familieleden van zijn echtgenote, zeker in een tijd dat de familiebanden zoveel sterker waren dan thans het geval is, voor ons verhaal van belang, te meer daar zij herhaaldelijk in het Dagboek en in het Journaal worden vermeld. Haar vader, Daniël de Jongh, was de enige zoon van Adrianus de Jongh geboren te Rotterdam

 



Coenraad Alexander Weerts (1782-1868) miniatuur door G.J. v/d Berg) en Anna Maria de Jongh (1782-1830) ; 1809; IB


Blz. 56

12 oktober 1715, die 22 december 1744  huwde met Anna Geertruy Croll, geboren te Amsterdam 5 april 1727. Hij behoorde tot de koopmansstand en was waarschijnlijk in goeden doen. In de vroegere Lutherse Kerk te Rotterdam, die bij het bombardement van Rotterdam in 1940 werd verwoest, bevond zich tegenenover de preekstoel een klok met Lodewijk XIV omlijsting, waarbij in gips twee wapens, links zijn wapen, het andere gequarteleerd de Jongh en Croll Onder de klok stond in sierljke letters: " Door Daniël de Jongh Junior en Agatha Maria Croll, Is de Eeste steen gelegt van deze Kerk. Den V. van Wijnmaand Ao MDCC XXXIII." Agatha Maria Croll was een dochter van Johannes Croll en Elisabeth Sophia van Dobben, welke eerstgenoemde hertrouwde met Geertruy de Jongh, waaraan het gequarteleerde wapen de Jongh - Croll is toe te schrijven. Een duidelijke foto van dit thans niet meer bestaande monument is in mijn bezit, De in de Kerk genoemde Daniël de Jongh Junior, geboren te Rotterdam 2 november 1721, was een jongere broeder van genoemde Adrianus de Jongh en is kinderloos overleden de 7 november 1796. Hij kocht in 1753 een landgoed te Wenum,  bij Apeldoorn en vestigde daarop een koperpletterij, gedreven door een van de Veluwse beken. Sindsdien heet het door hem gestichte landhuis "de Rotterdamsche Kopermolen" Om onbekende reden werd de naam in 1898 veranderd in het nietszeggende "Eikenhorst". in 1916 werd volgens een krantenbericht het "eeuwenoude kasteel" gesloopt Thans zijn nog over een boerderij met koetshuis en een monumentaal inrijhek met zandstenen pilaren waarop de naam "Rotterdamsche Kopermolen" weder in fraaie vergulde letters prijkt. Omstreeks 1855  werd het een ideaal landgoed geacht "met hoog geboomte, uitgestrekte vijvers en eigenaardig uit vijf aaneengebouwde paviljoens gevormd heerenhuis, hetwelk als een oase lag aan den eenzamen weg op onmetelijke heidevlakte, " (1) De situatie ter plaatse is nu wel wat anders! Van de Heer Heldring te 's Gravenhage ontving ik voor enige jaren een foto van een aardige tekening van de buitenplaats uit het jaar 1868 van de hand van P.J. Lutgers.(2) Coenraad Alexander Weerts maakte een aardig schilderijtje van het inrijhek: dat thans in het bezit van mijn broeder te: Heemstede is. Hij maakte voor mij er een foto in kleuren van.
Na het kinderloos overlijden van Daniël de Jongh en zijn echtgenote, kwam het gehele bezit aan zijn neef en naamgenoot Daniël de Jongh( 1745 - 1809), gehuwd met Lucia Maria Raeber (1754-1796): beiden hiervoor genoemd en daarna aan hun zoon Johannes de Jongh (1779 - 1857) gehuwd met Elizabeth Maria van Hoytema, overleden in 1865, welk huwelijk kinderloos. Wie de opvolgende eigenaren


1) Deze uitspraak isvan de predikant Heldring die  in 1841 (!) een bezoek bracht aan de molen. zie "Koornmullenaers, Pampiermaeckers en Coperslaghers" blz. 199; R. Hardonk.Hist. Museum Moerman. (HdB)
2) De tekening is niet van de Rotterdamse Kopermolen. Zie verder ..>>> (HdB)

Resp.: tekening van P.J. Lutgers  en het "Hek van de  Kopermolen" door C.A Weerts.. Beide ontvangen van hr Scheurleer (HdB)



Blz. 57

werden is mij niet bekend. In "de Nederlandsche Leeuw" jaargangen 1962 en 1963 komt, naar aanleiding van een door mij gestelde vraag een uitgebreide polemiek voor over de Kopermolen. In het Dagboek van mijn grootvader wordt herhaaldelijk melding gemaakt van bezoeken aan "Oom en Tante de Jongh" op de Kopermolen. In het weekblad "de Spiegel" van 23 juli 1960 komt een uitgebreid geïllustreerd artikel over de Kopermolen voor. Volgens de overlevering schonk Daniël de Jongh het koperen dak aan de Lutherse Kerk te Amsterdam (1) In de loop der tijden is deze dakbedekking geheel groen geoxideerd.
       Anna Maria de Jongh's oudste broeder was Erdwin Adrianus de Jongh, geboren 20 maart 1777 en overleden te Rotterdam 13 september. 1833 (2) Hij huwde te Deventer 16 januari 1800 met Theodora Jordens, geboren 6 mei 1778, uit welk huwelijk 4 kinderen zijn geboren. Na haar overlijden te Rotterdam op 27 december 1807, hertrouwde hij op 4 april 1809 met Emilia Alida Weerts, geboren op de Brinkgreve bij Deventer 6 september 1780, dochter van het echtpaar Weerts - Wentholt, hiervoor reeds genoemd (blz.47), welk tweede huwelijk kinderloos bleef. Van de overige broeders en zusters van Anna Maria de Jongh kunnen nog de volgende worden vermeld:
1. Johannes de Jongh, hiervoor reeds genoemd, geboren 23 oktober 1779, overleden op de Rotterdamsche Kopermolen 20 juli 1857. Hij huwde te Harderwijk 4 februari 1819 met Elisabeth Maria van Hoytema, geboren te Zaltbommel 29 augustus 1784, overleden te Apeldoorn 15 februari 1865, Zij zijn de "Oom en Tante de Jongh" die herhaaldelijk in het later te bespreken dagboek van mijn grootvader genoemd worden.
2. Johanna Sophia Lucia de Jongh, geboren 24 februari 1787, overleden te Hierden 6 april 1875. Zij huwde 11 oktober 1810 te Harderwijk met Mr. Hendrik Frans van Meurs (3), burgemeester der Stad Harderwijk, geboren te Arnhem 25 augustus 1780 als zoon van Mr. Pieter van Meurs en Antonia Elisabeth Werdenier.,Hij was tevens lid der Provinciale Staten van Gelderland en van 1849 tot 1852 lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, en overleed te Hierden 9 maart 1864. Uit dit huwelijk zijn 3 kinderen geboren, die hier vermeld worden omdat zij nauwe relaties met de familie Weerts onderhielden, n.l.:
a. Antonia Elisabeth (Betsy) van Meurs, geboren te Harderwijk 24 januari 1812,  overleden te Utrecht 2 december 1893. Zij huwde te Harder wijk 16 september 1840 met Jhr.Hendrik Jan Marie Barchman Wuytiers van Vliet, ontvanger der registratie te Harderwijk, later te Amersfoort.

1)Waarschijnlijk is Rotterdam bedoeld. Alhoewel Luthers en oorspronkelijk uit Amsterdam afkomstig woonde de familie De Jongh al sinds 1689 in Rotterdam. Daniël Sr (1676-1748) schonkt samen met de heren Croll en van Brakel , huizen en grond tot opbouw van een Lutherse kerk in die stad.Vandaar die eerste steenlegging door de kinderen Croll en de Jongh. Deze kerk kreeg echter pas in 1789 een koperen dak en alhoewel de familie de Jongh ook na de stichting tallose giften deed is mij van het dak niets bekend. (HdB)
2) Dit moet zijn 25 september 1833 (HdB)
3) Hendrik Frans van Meurs promoveerde te Harderwijk volgens het Album promotorum op 20 november 1802.
Voorts kan alsnog als bijdrage ih het Album amicorum sub k. vermeld worden een Frans gedicht vertolkende " les sentimentes de votre sincère Amie et Cousine J.S.B.A. van der Merwede", "Oldhorstee 20 de septembre 1798", simb. " l'amitié brave la mort". Mogelijk moet dit Olshorst gezocht worden onder de gemeente Oldebroek. Volgens de documentatie van Mr. A. P. van Schilfgaarde in " Kastelen en huizen op de veluwe " werd het huis in 1766 verkocht aan A.F. Lemker van Breda, is het later in anderehanden overgegaan, sinds 1954 eigendom van M.E. baronesse van Tuyll van Serooskerken - gravin van Limburg Stirum. Mogelijk gaat de verwantschap dus via de familie Lemker ! Ik heb dit echter nog niet nader onderzocht.
  Ten slotte komt er in voor een bijdrage "souvenir de votre devoué amie et affectionée cousine A.L. Op ten Noort - Dumbar, getekend te Bonenburg 21 oktober 1798. Zij was een schoonzuster van de sub g (blz. 48) genoemde Willem Op ten Noort, met name Anthonie Elisabeth Dunbar, geboren te Deventer 21 juli 1774, dochter van Gerhard Dumbar, griffier der provinciale staten van Overijssel en Geertrui Margaretha Eekhout. Zij huwde te Olst 6 oktober 1795 met Arnold Op ten Noort, president der Regtbank te Zutphen, geboren de 19 december 1766, juris utriusque doctor, overleden op het Ross bij Lochem 28 juli 1838, zonder nakomelingen na te laten.

 





Foto's: Het echtpaar van Meurs de Jongh in hun laatste jaren



Blz. 58

geboren te Utrecht 22 maart 1806, overleden te Amersfoort 22 maart 1866, zoon van Jhr.Cornelis Gerard Barchman Wuytiers van Vliet, colonel der cavallerie (die zelf een zoon was van Simon Jan Baptist Barchman Wuytiers en Louise Baronesse Lampsing) en Johanna Elisabeth Op ten Noort (die zelf een dochter was van Mr.Gerhard David Op ten Noort, burgemeester van Zutphen en Henriette Beatrix Brantsen), en uit welk huwelijk zijn geboren 3 zoons en 2 dochters, gehuwd resp.met Herman Johan Cornelis Baron van Isselmuden, en Pieter Haitsma Mulier.
b. Mr.Daniël van Meurs, geboren te Harderwijk 26 januari 1821, ongehuwd overleden te Hulshorst 18 oktober 1902. Hij was burgemeester van Harderwijk, lid der Provinciale Staten van Gelderland en Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
c. Mr.Pieter van Meurs, lid van de Gemeenteraad van Harderwijk, geboren aldaar 9 januari 1822 en overleden aldaar 2 februari 1854. Hij huwde te Hierden 17 augustus 1848 met zijn nicht Cornelia Lucie Maria Kallenberg van den Bosch, hierna genoemd,
3. Lucia Maria de Jongh, geboren te Rotterdam 11 mei 1789, overleden te Oosterbeek 28 augustus 1846, huwde te Zutphen 7 oktober 1816 met Jan Anthony Kallenberg van den Bosch, overleden te 's Gravenhage 8 februari 1823, zoon van Mr. Reijer van den Bosch en Cornelia Maria Kelderman Zij huwde in de tweede echt te Oosterbeek 6 december 1830 met Mr.Christianus Petrus Eliza Robidé van der Aa, "regter in de arrondissements-regtbank " te Arnhem, geboren te Amsterdam 7 oktober 1791 en overleden te Sint Anna bij Nijmegen 14 mei 1851, zoon van Mr. Pierre Jean Batiste Charles van der Aa en Francina Adriana Barthe van Peene, wier moeder was Johanna Elisabeth Robidé. Hij woonde op het buiten "de Hemelsche Berg" te Oosterbeek en was destijds een bekend dichter. Helaas moest hij de laatste jaren van zijn leven in een inrichting verblijven wegens verstandsverbijstering. Na het overlijden van zijn vrouw werd de Hemelsche Berg op 26 augustus 1847 voor f 125.000,- verkocht aan de Heer Kneppelhout.
Uit haar huwelijk zijn geboren:
a. Cornelia Lucia Maria Kallenberg van den Bosch, geboren te 's Gravenhage 20 april 1820, overleden te Harderwijk 20 november 1890, die huwde haar neef Mr.Pieter van Meurs, zoals hiervoor vermeld, uit welk huwelijk 5 kinderen werden geboren. Na zijn overlijden hertrouwde zijn weduwe 27 september 1855 te Harderwijk met Bernhard Hendrik de Meester, kapitein-commandant der Schutterij te Harderwijk uit welk huwelijk een dochter werd geboren, gehuwd met Jhr. Gustaaf Willem Hendrik Mollerus, secretaris van Harderwijk en weduwnaar van Barones Van Imhoff.



Blz. 59

b. Reijer Jan Anthonij Kallenberg van den Bosch, geboren te 's Gravenhage 8 december 1822, overleden te Teteringen, luitenant-ingenieur, gehuwd te Bergen op Zoom met Constantia van Lelyveld, geboren te Groningen 18 mei 1823, uit welk huwelijk 3 kinderen zijn geboren.
c. Pieter Jan Batist Carel Robidé van der Aa, geboren te Oosterbeek 23 mei 1832, ongehuwd overleden te 's Gravenhage 10 februari 1887.
         

    Omtrent Lucia Maria Raeber vinden wij in het Familieboek het volgende vermeld: Haar vader, Erdwin Ernst Raeber, geboren 22 februari 1718 , was adjudant van de Garde du Corps van Zijne Hoogheid de Prins van Oranje en Nassau, en opperjagermeester. Hij overleed op het Loo 9 december 1795, zijnde toen Generaal-Majoor in dienst der Republiek. Hij huwde te 's Gravenhage 3 augustus 1750 met Catharina Johanna Baartmans, geboren 11 juni 1727, dochter van Johannes Baartmans en Jannetta Helena van Rijk. Hun dochter Lucia Maria Raeber werd geboren te Goslar 29 januari 1754, bij haar doop waren als getuigen aanwezig Lucia Maria Raeber, zuster van haar grootvader, die toen reeds overleden was, en haar tante Johanna Maria Raeber gehuwd met Trautmans.
     Haar broer Wilhelm Carl Raeber werd geboren te 's Gravenhage 21 november 1755, hij is genoemd naar de Prins Wilhelm van Oranien en Nassau en de Prinses Carolina van Oranien en Nassau, die als doopgetuigen hebben gestaan. Hij overleed reeds de ... November 1764.  Haar zuster Adriana Sophia Henriette Raeber, geboren te Goslar 8 juli 1758, huwde de 14 juli 1782 op het Loo met Willem Hendrik Roschet, overleden te Arnhem 6 oktober 1783. Zij overleed te Utrecht in november 1834.
      Haar broeder Frederik Hendrik Raeber werd op het Loo geboren 23 augustus 1761.

Komen wij thans weder tot het echtpaar Weerts - de Jongh, wonende op Marienberg. Uit de voorhanden zijnde gegevens krijgen wij de indruk van een gelukkig en gezellig gezin, waar steeds een pleizierige sfeer heerste en dat zich dan ook mocht verheugen in veelvuldig en langdurig bezoek van familieleden en vrienden: een logeerpartij van enkele weken was heel gewoon. Het echtpaar beoefende de schilder- en tekenkunst, zoals al blijkt uit het in mijn bezit zijnde schilderij van Cels uit 1818. Immerzeel schrijft in zijn "de Levens en Werken der Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, Beeldhouwers, Graveurs en Bouwmeesters" 1842-, over hem "Mr Coenraad Alexander



Klik hier voor het vervolg

<<< Terug <<<


hdebie45.deds.nl/Genea