A a n t e k e n i n g e n
betreffende de Familie
W E E R T S 1a
Auteur: Mr. L.F. Scheurleer (1898-1996); oud Notaris te Velp ; 1971 ; met
aanvullingen van zijn hand uit de periode 1978-1980. Illustraties en enige
kantekeningen toegevoegd door H. de Bie.( gemerkt:HdB)
|
I N H 0 U D
|
Blz. |
Inleiding |
1 |
Het echtpaar Weerts-Lemker 1703 - 1775 en 1715 - 1772
|
5 |
Hun kinderen:
|
|
Arnold Jacob 1740 - 1828
|
18 |
Johan 1741 - 1788
|
16 |
Margaretha Rudolphina Johanna 1754 - 1828
|
18 |
Het echtpaar Weerts - Wentholt 1740 - 1828 en 1740 - 1820
|
18 |
De Arnhemse Periode
|
37 |
Hun kinderen:
|
|
Johan 1763 - 1764
|
37 |
Swanida Mechteld 1767 - 1789
|
37 |
Johan 1763 - 1769- 1842
|
37 |
Arnold 1771 - 1803
|
45 |
Arnold Frans 1773 - 1787
|
46 |
Johanna Margaretha 1775 - 1847
|
46 |
Wilhelmina Theodora Anna Helena 1778 - 1827
|
47 |
Aemilia Alida 1780 - 1832
|
47 |
Coenraad Alexander 1782 - 1868
|
49 |
Het echtpaar Weerts - de Jongh 1782 - 1868 en 1782 - 1830
|
50 |
Hun kinderen:
|
|
Arnold Jacob Frans 1810 - 1897
|
69 |
Lucia Maria 1812 - 1902
|
76 |
Daniël 1814 - 1894
|
77 |
Eva Alexandrina 1816 - 1888
|
82 |
Anna Maria 1817 - 1896
|
85 |
Coenraad Alexander 1819 - 1828
|
87 |
Erdwin Frederik Johannes 1821- 1889
|
88 |
Zwanida Johanna Dorothea Emilie 1823 - 1907
|
114 |
Het echtpaar Weerts - Tack 1821 - 1889 en 1831 - 1916
|
103 |
Hun kinderen:
|
|
Coenraad Alexander 1854 - 1887
|
114 |
Françoise Caroline Madelon 1856 - 1931
|
114 |
Erdwin Frederik Johannes 1858 - 1915
|
114 |
Anna Maria Lucia 1864 - 1959
|
114 |
Arnold Jacob Frans 1869-1955 |
114 |
Naamlijst personen en buitenplaatsen
(hoofdtekst) |
125 |
|
Blz. 1
|
A a n t e k e n i n g e n
betreffende de Familie
W E E R T S
Inleiding.
|
---|
Genealogische gegevens betreffende deze familie, die vooral in de 18e en de 19e eeuw haar bloeiperiode bereikte, zijn te vinden in Vorsterman van Oijen's "Stam- en Wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche Familiën", 1890, deel III b1z.328, en Nederland's Patriciaat 1912 blz. 427.
Naar hun aard geven beide over het algemeen slechts een dorre opsomming van geboorte-, trouw- en overlijdensdata. Reeds van jongsaf aan heb ik er naar gestreefd meer bijzonderheden betreffende mijn voorvaderen en hun familieleden te weten te komen, waardoor hun geschiedenis zoveel levendiger zou zijn. Misschien is deze belangstelling aangewakkerd door mijn studie voor het notariaat waarbij uiteraard het erfrecht een grote rol speelde. In ieder geval heeft zij een sterke stimulans gekregen toen ik
in die tijd, nu ruim een halve eeuw geleden, van "tante Pauline", Mevrouw Weerts - Roelants, ten geschenke kreeg een groot aantal beschreven foliobladen, tezamen vormende het "Dagboek" van mijn grootvader E.F.J.Weerts, lopende van 1 augustus 1847 tot 27 augustus
1848 met een kort supplement, in kleiner formaat, beginnende na zijn huwelijk, op 3 februari 1853 en lopende tot 20 oktober 1854. Beide heb ik laten inbinden en behoren nu tot mijn kostbaarste bezittingen. Hoe vaak heb ik ze niet herlezen! Voor mij werden ze nog belangrijker toen ik in 1930 van Amsterdam naar Velp verhuisde, daar het grote Dagboek in hoofdzaak te Arnhem speelt! Hoewel het maar over een tijdvak van één jaar loopt, was dit toevallig juist een bijzonder jaar voor de familie Weerts, daar in 1848 alom in Europa revoluties uitbraken en deze ook voor ons land en zijn bevolking, waaronder helaas ook mijn familie, rampzalige gevolgen hebben gehad. Ook overigens is het uitvoerige dagboek voor de beschrijving van de toenmalige toestanden
blijkbaar zo van belang, dat de gemeente
archivaris dier stad, wien ik het ter inzage had gegeven, mij verlof vroeg er een mikrofilm van te laten maken voor zijn archief. Ik heb hierin toegestemd onder voorwaarde dat aan de inhoud, als zijnde van te delicate
aard, voorlopig geen algemene bekendheid zou worden gegeven.
|
|
Blz. 2
In de loop der jaren rijpte bij mij de gedachte eens op schrift te stellen wat mij omtrent de familie Weerts bekend was geworden, opdat die wetenschap niet voor mijn nakomelingen verloren zou gaar waarbij ik de hoop koester dat zij er, evenals ik belangstelling voor zullen hebben, Van dit laatste ben ik nog niet geheel overtuigd, helaas! Nog zij vermeld dat de familie Weerts hier te lande in mannelijke lijn is uitgestorven, maar in Zuid-Afrika nog enkele bloeiende takken
heeft. Ik werd nog in mijn voornemen gesterkt toen ik in een courant las dat
Mr. H. Kronenberg op 19 november 1929 te Deventer voor de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis een voordracht hield onder de titel "Het Kasboek van Mr. Arnold Jacob Weerts". Deze werd geheel opgenomen in de "Verslagen en Mededeelingen" van genoemde vereniging (47ste stuk 2e Reeks, 23ste stuk), en door bemiddeling van de heer Kronenberg mocht ik er een afdruk van ontvangen, welke nog in mijn bezit is. Deze Mr. A.J Weerts, burgemeester van Deventer, was de grootvader van mijn grootvader. Uiteraard was voor de lezing een greep gedaan uit de kasboeken, die lopen van 1763 tot 1820, met enkele hiaten.
Na het overlijden van Mr.Kronenberg heb ik getracht deze boeken in mijn bezit te krijgen, helaas zonder succes: zijn weduwe had er kennelijk geen belangstelling voor en wist niet meer waar ze zich bevonden. Ook latere pogingen hebben geen resultaat opgeleverd.
Dank zij de uitvoerige lezing kan men toch wel een indruk krijgen hoe het echtpaar Weerts - Wentholt in de 18e eeuw te Deventer
leefde. Na mijn komst te Velp werd ik een trouw bezoeker van "tante Thea" te Arnhem, Mevrouw Van Andringa de Kempenaer - Von Weiler, wier moeder ook een Weerts was, n.l. de jongste zuster van mijn grootvader Zij was nog in het bezit van een groot aantal brieven van mijn grootvader en haar moeder, en enkele andere, waaruit wij veel van zijn karakter kunnen opmaken. Zij heeft mij die brieven bereidwillig afgestaan, zodat daaruit geput kan worden voor het hierna volgende verhaal. Zijn boeiende schrijftrant doet ons dikwijls geheel met hen en de zijnen meeleven. Het is daarbij merkwaardig te bedenken dat hij toen hij het Dagboek schreef, nog student te Utrecht was. Omtrent die studie zelf wordt daarin vrijwel niets vermeld. Wel is er een uitvoerige beschrijving van de pracht en praal waarmee de promotie op 11 december 1847 gepaard ging.
|
|
Blz. 3
Een exemplaar van de "Stellingen" waarop deze plaats vond, is in mijn bezit. Aangezien het geheel in het Latijn is geschreven, heb ik er een Nederlandse vertaling, gemaakt door mijn societeitvriend Mr.Flieringa, bijgevoegd. helaas heb
ik niet de door de Universiteit uitgereikte bul (wel die van mijn andere grootvader, Dr.Pieter Scheurleer, die tweemaal
te Leiden promoveerde, en wel op 5 oktober 1846 tot doctor in de geneeskunde, en op 7 april 1847 tot doctor in de verloskunde).
Bij lezing van het Dagboek valt het op hoe sterk de familieband: in de vorige eeuw was: niet alleen vallen er onder de huisgenoten en de ooms en tantes en hun kinderen, maar ook verder verwante bloed- en aanverwanten, die dan als "neef" of "nicht" werden
aangeduid. Dikwijls heeft het mij grote moeite gekost die verwantschap uit te zoeken en ik ben nog altijd niet overtuigd dat ik daarin steeds op de juiste wijze ben geslaagd! Overigens had een ieder in die tijd blijkbaar een overvloed van
vrije tijd om zich aan de cultivering van die familieband door uitvoerige briefwisseling en langdurige logeerpartijen te wijden. Ik stel mij voor in het hierna volgende herhaaldelijk uit een en ander te citeren.
Naast deze, mij toebehorende documenten, kan ik ook overvloedig putten uit een aantal brieven en kasboeken en een familieboek die ik voor lange tijd te leen heb gekregen van mijn achternicht, Mevrouw Oorthuys - de Mol van Otterloo te Scheveningen.
Het hoofdbestanddeel daarvan is een groot, zwaar, ruim een eeuw geleden geschreven boek "Famille-aanteekeningen,
Deel I Geslachtlijsten". Het keurige handschrift is kennelijk van Mr.Daniël Weert: (1814 - 1894).
Dit "Familieboek" bevat tal van interessante bijzonderheden en is voorzien van een uitvoerige inleiding. Voor zover de familie Weerts betreft heb ik er een fotokopie van laten maken evenals van enkele gedeelten van aanverwante geslachten. Het bevat namelijk bovendien uitvoerige geslachtslijsten van de volgende
aanverwante families:
Van Lennep
Van Suchtelen
Cuper van Holthuysen
Van Munster
Lemker
Wentholt
ten Hehm
Van Dam
Van Haegen
Van Essen
Op ten Noort
Raeber
De Jongh
Van Oven
|
|
Blz. 4
Schorer
de Jonge
Cremer
Paets
Croll
Druyvesteyn
waarvan vooral de families Wentholt en de Jongh voor mijn doel van belang
zijn.
Blijkens de inleiding zou deel II bevatten 6 hoofdstukken, handelende
over:
I. Vermaagschapping, II. Huwelijksvoorwaarden III. testamenten
IV. Magescheiden V. Ambten, bedieningen en betrekkingen en
VII. Verschillende zaken, terwijl het bovendien zou bevatten een alphabetisch register op de familie- en plaatsnamen, voorkomende in deel I.
Ik moet het bestaan van dit deel II echter in twijfel trekken, Mevrouw Oorthuys had er althans nooit van gehoord. Misshien is de schrijver nooit toegekomen aan het opzetten van dit inderdaad reusachtige werk. Gelukkig heeft zijn zoon na 1894 het eerste deel op veel plaatsen aangevuld met latere gegevens.
Voorts bevat de verzameling-Oorthuys:
a. een groot aantal brieven uit de jaren 1801 - 1824,
b. een kasboek, folioformaat, in perkamenten band, lopende over de jaren 1756 - 1768, uitsluitend bevattende "uitgaven". Op de eerste bladzijde prijkt het motto "toujours content",
c. een kleiner formaat kasboek met het opschrift "Uitgave anno 1799, 1800, 1801, 1802, 1803", en
d. een "Memoriaal van D. Weerts, jur,utr.stud. begonnen den 18 september Ao 1834 te Utrecht", lopende tot en met 1856, dit laatste is bijzonder uitgebreid en nauwkeurig, en bevat ook
de ontvangsten.
Opvallend is dat de bundel brieven en de sub b en c genoemde kasboeken alle met rode inkt gemerkt zijn VI A. Zou dit toch wijzen op het ontbrekende deel II??
Het oudste kasboek, sub b genoemd, betreft het gezin van Mr.Johan Weerts(1703 - 1775), burgemeester van Deventer, en is door zijn tweede echtgenote Johanna Margaretha Lemker, geschreven Het tweede is van zijn zoon, Mr. Arnold Jacob Weerts(1740 - 1828) burgemeester van Deventer, en geschreven door zijn echtgenote Eva Alexandrina Wentholt.
Blijft nog te vermelden dat een groot aantal gegevens betreffende Mr. Coenraad Alexander Weerts en zijn broeder, de burgemeester van Arnhem, geput kunnen worden uit honderden notariële
akten
|
|
Blz. 5
welke zich bevinden in het gemeente archief
te Arnhem en daar door een ieder kosteloos kunnen worden ingezien. Op
deze akten bestaan wel naamklappers, vermeldende de naam van de notaris, datum en nummer der akte, maar helaas niet een aanduiding van
de inhoud. Men zou dus al die akten moeten doorlezen, maar vindt dan herhaaldelijk akten waarvan de inhoud voor mijn doel in het
geheel niet van belang is. Bovendien zijn enkele akten, die wel op de klappers voorkomen, niet meer aanwezig, althans niet op de juiste plaats in het protocol
te vinden. Lukraak heb ik reeds vele tientallen akten doorgelezen, met
wisselend resultaat. Bij gelegenheid hoop ik hiermee voort te gaan. Tenslotte zij vermeld dat ik op het Rijksarchief te Arnhem, depot
Schaarsbergen, verschillende successiememories van de familie Weerts heb ingezien.
Deze zijn vooral van belang voor de kennis van nagelaten onroerende goederen. Mijn opstel zal in grote trekken omvatten de periode 1750 - 1850 en eindigen met een simpele vermelding van de kinderen van mijn grootvader Mr.
E.F.J Weerts De Deventer periode.
De lezing van Mr.Kronenberg behandelde het echtpaar Weerts Wentholt, mijn verhaal wil een aanvang nemen met zijn ouders:
Mr. Johan Weerts en Johanna Margaretha Lemker.
In 1750 waren zijn beide ouders, Arnoldus Weerts, ontvangergeneraal van Twente, en Aemilia Alida van
Lennep reeds overleden. Dit was eveneens het geval met haar vader, Arnold Lemker, maar
haar moeder, Agatha Jacoba Cuper van Holthuysen, leefde nog en was toen hertrouwd met Jhr,Douwe
Edzard Sirtema van Grovestins, luitenant-generaal en commandant van Deventer. Johan
Weerts, geboren te Deventer 3 mei 1703, werd op 5 januari 1722 als juridisch student ingeschreven te Leiden, nadat hij reeds op 29 januari 1720 aan het Athenaeum te Deventer was
ingeschreven. Hij promoveerde te Leiden op 5 april 1723 op een proefschrift "de Condictione
furtiva". Volgens het Familieboek werd hij reeds hetzelfde jaar, hoewel pas 19 jaar oud, benoemd tot gemeensman in de Bisschopsstraat
te Deventer. De 27 juni 1726 werd hij benoemd tot vierde secretaris der stad, "welke betrekking hij heeft bekleed tot 10 maart 1749, zijnde
hij in dat jaar verkozen tot gemeensman in de Oeverstraat en
|
|
Blz. 6
onmiddellijk daarop tot Burgemeester in de Norenbergstraat; in 1753 gecommiteerd in de Admiraliteit van Noord-Holland, in 1765 gecommiteerd in de Admiraliteit van Amsterdam, in 1771 in de Stads Rekenkamer, van 1767 tot 1774 Ambtsman van Colmschate; op de 22 februari 1773 woonde hij voor de 50e maal
bij de keur van Schepen en Raad der gezworen gemeente der stad Deventer!
Op zijn verzoek werd hij de 27 oktober 1774 door de erfstadhouder als Burgemeester der Stad Deventer ontslagen "in faveur van zijnen oudsten zoon".
Mr.Johan Weerts was op 5 oktober 1727 te Deventer gehuwd met Johanna Margaretha Cuper van Holthuysen, die echter reeds op 5 april 1736 in het kraambed stierf,
na de geboorte van haar eerste dochter Aemilia Alida Weerts op 21 maart 1736, welke laatste reeds op 20 april 1758 ongehuwd overleed door verdrinking in de vijver van
"Brinkgreve".
Op Nieuwjaarsdag 1738 hertrouwde Johan Weerts met de 12 jaar jongere Johanna
Margaretha Lemker, geboren te Deventer 27 september 1715 als dochter van Arnold Lemker, Burgemeester van Deventer en Ontvanger der
Convoijen en Licenten in het Noorderquartier, en Agatha Jacoba Cuper van Holthuysen voornoemd. Behalve een jong gestorven zoon Arnold, werden uit dit huwelijk nog twee zoons en
een dochter geboren, namelijk:
1. Arnold Jacob Weerts, geboren te Deventer 7 november 1740,
2. Johan Weerts, geboren aldaar 11 november 1741, en
3. Margaretha Rudolphina Johanna Weerts, geboren aldaar 2 augustus 1754,
die allen hierna uitvoeriger zullen worden vermeld.
Het gezin bestond dus uit het echtpaar met vier kinderen, en was dus voor die
tijd klein te noemen. Men woonde in de stad Deventer en des zomers veelal op het
nog bestaande buitengoed "Brinkgreve" gelegen onder Colmschate, welke plaats nu nog als kadastrale
gemeente bestaat.
Omtrent de Brinkgreve ben ik nog het volgende te weten gekomen door vriendelijke bemiddeling van de heer Stein,
geneesheerdirecteur van het daarin thans gevestigde krankzinnigengesticht of liever het psychiatrische ziekenhuis "Brinkgreven".
Hij zond mij een fotokopie van een artikel in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 20, 23 en 26 september 1895 dat over het
buitengoed handelt.
|
|
Blz. 7
Daaruit blijkt dat, al was de herenbehuizing betrekkelijk jong (uit het midden van de 18e eeuw), de plaats zelve veel ouder was en reeds in de 15e eeuw werd vermeld onder de naam "Tolvarinck alias Brinkgreve". Het werd vele jaren gebruikt als buitenplaats voor Deventer burgers: "In het laatst der
vorige (= 18e) eeuw, in de ongelukkige dagen der Bataafsche Republiek, was het in het bezit van de heer Weerts, die in de stad het huis bewoonde waar later de heer Cort Jordens woonde en dat
thans (= 1895) de heer
Birnie huist. Deze mijnheer Weerts is waarschijnlijk ook de eigenaar, die in plaats van een vroeger huis, er het latere, meer moderne huis heeft laten bouwen, dat nu nog dient voor de administratie van het
krankzinnigengesticht. In eenvoudigen, rooden baksteen opgetrokken,
kenmerkt het zich, evenals het meeste wat toen ( 18e eeuw) werd gebouwd, door geheel
stijlgemis. Er werd minder gevraagd naar uitwendig vertoon dan wat tot nut en genoegen wezen kon, of liever er werd niet meer gevraagd dan wat de toenmaals schamel ontwikkelde bouwmeester met lineaal en potlood teekenen kon.
Maar statige lanen, slingerende vijvers, lokkende boschpaadjes, daar hield men van en die kon men op Brinkgreve vinden zoo
uitlokkend was het daardoor dat een man, die de wereld had gezien en dus door schoon was verwend, het in 1828 kocht van de erfgenamen van bovengenoemden
Mr. Weerts. Die man was niemand minder dan de bekende generaal van Willem I, Gijsbertus Martinus Cort Heyligers."
Het hiervoor bedoelde huis in de stad is tegenwoordig genummerd Brink 68, en, daar het voor de stad van bijzondere betekenis is,
beschreven in "De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst", deel IV 2e stuk, Zuid Salland, door
E.H. ter
Kuile, welk artikel met afbeeldingen is verlucht. Het huis wordt gekenmerkt door een voorgevel met
"kolossale" Ionische pilasters ter breedte van zeven venstervakken. Oorspronkelijk was het huis slechts vijf venstervakken breed en bevond de deur zich in het midden, omstreeks 1880 is het aan de linkerzijde met twee vakken uitgebreid. De
voordeur leidt in een vestibule met rococo stukwerk, Rechts van de vestibule bevindt zich een kamer waarvan de wanden
zijn bespannen met een geschilderd behangsel: gestoffeerde landschappen in de trant van Aart Schenkman, ongetwijfeld uit ongeveer 1770 evenals het rococo
stucplafond. De bijbehorende schoorsteen is verdwenen.
|
|
Blz. 8
Daarachter ligt op een iets hoger niveau een tuinzaal waarvan de wanden eveneens zijn geschilderd met een bespannen behangsel: vogeltafrelen in decoratieve omgeving, een
dessus-de-porte met voorstelling van putti, rococo schoorsteen met mantel van blauwgrijs marmer en vrijwel geheel vlakke boezem van stucwerk. Sober rococo stucplafond.
Deze kamer maakt de indruk omstreeks 1780 te zijn ingericht. De geschilderde behangsels zijn niet gesigneerd, de daaraan toegebrachte oorlogsschade is inmiddels hersteld.
Hoewel hiermede vooruitlopende op de geschiedenis van de familie Weerts, immers de bedoelde verkoop vond plaats door de kleinkinderen van Mr.Johan
Weerts, komt het mij niet ongeschikt voor hier over reeds nu nadere gegevens
te verstrekken, daar deze buitenplaats in het verdere verloop geen rol meer zal spelen. Volgens een in mijn
bezit zijnde fotokopie van het procesverbaal van veiling, werd deze op 27 september 1828 door Notaris Mr.
Barend Jan Kronenberg op het Stadswijnhuis in Deventer gehouden, op verzoek en in
tegenwoordigheid van de gebroeders Mr. Johan en Mr. Coenraad Alexander Weerts en
Mr. Gerhard Jacob IJssel de Schepper, waarbij eerstgenoemde bovendien optrad als gemachtigde van zijn
zusters, Mevrouw Wentholt - Weerts en Mevrouw de Jongh - Weerts. Francoise Marie
Weerts en van Alexander Weerts. Het te veilene werd omschreven als het buitengoed Brinkgreve genaamd, gelegen in Diepenveen, verdeeld in
3 onderpercelen n.l.
1, het geheel en al tiendvrije huisperceel, bestaande in het Heerenhuis, twee vleugels of bouwhuizen, tuinen, wandelingen en
slingerbosechen, benevens het stuk weiland aan de westzijde van de
weg van Deventer naar de Spanjaardsdijk, het boombosch aan de noordzijde dier weg, de daarbij gelegen els- en dennenbosschen, met alle daaropstaande houtgewassen, uitgezonderd alleen 77 zware eiken- en ypenboomen staande bij
het huis, zijnde dit
onderperceel groot ongeveer 23 bunder en 80 roeden. Dit onderperceel is bezwaard met een
jaarlijksche uitgang van een en drie/ vierde mudde rogge, een dito van een mudde garst, beide oude maat, en
eindelijk een dito van 2 gulden 35 cent onder den naam van Meibode, alle drie ten behoeve van de Stad Deventer en allen vervallende op Sint Martini of 11 November.
|
|
Blz. 9
2. het regt van erfpacht van de gewezen Katerstede ten Voorde of Voortman, bestaande uit twee stukken tiendbaar bouwland en een stuk weiland,
tezamen groot ongeveer 3 bunders 78 roede. De erfpacht van dit onderperceel beloopt een jaarlijksche som van
f 32,- en verschijnt op Sint Jan of de 24 juni ten behoeve van de Gooijer marke,
3. de zoogenaamde Grootekamp in den Reelenenk, zijnde tiendvrij bouwland, groot ongeveer 14 bunders 25 roeden.
De toeslag vond veertien dagen later plaats, dus op 11 oktober 1828, waarbij het gehele complex werd verkocht voor
f 37.080,- . Het eerste perceel, het eigenlijke herenhuis met gronden, zoals hiervoor sub 1, 2 en 3 omschreven werd toegewezen aan Gerrit
Koersen, koopman, wonende onder Bathmen, voor zijn nader te noemen lastgever. Volgens de Rijksarchivaris te Zwolle was dit
vermoedelijk genoemde Cort Heyligers. De overige percelen, zijnde een volle
waar in de Gooijer Mark, de Brinkgrevermate en Erve Grootmeilink werden aan anderen
verkocht„
Om een inzicht te verkrijgen in de destijds onder de regenten te Deventer heersende toestanden en gebruiken, is belangwekkend een artikel "In en om de Deventer
Magistraat 1591 - 1795" van de hand van genoemde Mr. H.Kronenberg in de Verslagen en
Mededeelingen van meergenoemde Vereniging, Jaargang 1927 blz. 73 en volgende.
Hij schrijft daarin o.m. het volgende:
"In de periode 1691 - 1795 komen slechts 30 nieuwe geslachten de burgemeesterlijke waardigheid vervullen. Reeds in het eerste stadhouderloze tijdperk grijpen de
zittende regenten steeds meer naar de macht en trachten die macht alleen voor
magen en vrienden te behouden. Na de verovering van Deventer door Prins Maurits werd de vroedschap samengesteld uit 12 schepenen en 4 raden,
welke laatsten gewoonlijk "burgemeester" werden genoemd. Sommige geslachten wisten zich gedurende meer dan een eeuw in de magistraat
te handhaven, zo de Van Suchtelens 1596 - 1794, de Dappers 1631 - 1767, de Jordensen 1646 - 1787. Zij vormden dus de kern van het Deventer patriciaat waaromheen de anderen zich
groepeerden.
"In het algemeen waren de Deventer regenten in meerderheid anti stadhouderlijk gezind. Sedert 1676 kwamen er
natuurlijk regenten onder stadhouderlijke kleur. Toen traden er ook 5 nieuwe geslachten op, waaronder de beroemde Gisbertus Cuper, groot bewonderaar van
|
|
Blz. 10
Wllem III: (N.B.Hij was verwant aan meergenoemde Cuper van
Holthuysen) Tijdens de politieke hartstochten een eeuw later vindt men Deventer weer aan
de zijde van de patriotten en liep de
strijd er zeer hoog op. Op Petri 1787 bestond de Raad uitsluitend uit patriotten om na de intocht der Pruisen in datzelfde jaar door een geheel Oranjegezind college vervangen
te worden.
"Voor personen staande buiten de kring der regeringsfamilies werd het al spoedig ondoenlijk zich tot een burgemeestersplaats op te werken: de zittende regenten sloten zich
hoe langer hoe meer aaneen. Velen van hen waren door geboorte of huwelijk onderling verwant.
Oorspronkelijk waren de meesten kooplieden. Naarmate de17e eeuw voortschrijdt en het burgemeesterschap in een
familieregering ontaardt, de families vermogens vergaard hebben groot genoeg om van hun emolumenten te leven,
worden de koopmanschappen aan de kant gezet. Zij bouwen de deftige huizen op de Brink, in de Polstraat en de Assenstraat. Van de 16 magistraten in 1770 zijn er slechts 2 niet gepromoveerd, de
overigen jurist.
"Uit de inventarissen in de Deventer archieven blijkt dat de vermogens nog niet
belangrijk waren en grotendeels bestaan uit een of meer huizen in de stad en boerderijen of
landerijen buiten de
stad, meest in het schoutambt Colmschate of over de IJssel in Olst of Wesepe, Terwolde of Nijbroek.
Wanneer in 1715 Joan Cuper van Holthuyson (vader van genoemde Johanna
Margaretha Weerts - Cuper van Holthuysen), die tot een bemiddeld geslacht behoorde, zijn inventaris opmaakt na het
overlijden van zijn echtgenote (Mechteld Geertruidt van Munster), taxeert hij zijn inboedel op
f 2.000,--, boerenerven en land onder Bathmen op f 5.050.-, obligaties op
f10.000,-, de medegave van de ouders van zijn zalige echtgenote op f 10.000,-, die van zijn eigen ouders op
, F 8.000,- en cassa f 1.400,-, totaal ruim f 37.000,- Volgens de cohieren van 1683 had verreweg het merendeel der
magistraatpersonen en hun verwanten geen groter vermogen dan f 20.000,-.
Aanzienlijk waren de vermogens dus niet, maar het leven was toen
ook heel wat eenvoudiger dan thans (1927.... en 1971!), De patriciers hadden hun hof over den IJssel, die hun van groenten en fruit voorzag, dreven als grootburgers hun koeien op
de stadsweiden, kleedden zich zonder veel opschik en droegen hun kleederen lang en
hadden goedkoop dienstpersoneel. Toch waren hun aangenaam de inkomsten die uit hun
burgemeesterschap en wat daarmee verband hield, voortvloeiden.
|
|
Blz. 11
In 1740 was de normale remuneratie f 399.2.-.
Allerlei bijbaantjes brachten wat extra's in het laadje, het meeste het cameraarschap dat
f 600.- opleverde. Verder genoten de Heren op Luciasdag 13 december allen een
extra'tje, mogelijk bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van de nadere kerstdagen.
Het bedroeg f 18.13.- per persoon.
Van veel meer belang waren de lidmaatschappen van die Colleges van Staat, waarin Deventer zitting had en
waartoe alleen magistraatspersonen werden benoemd. Vooral de Algemeene Staten of Generaliteit, waarin Deventer permanent door een lid
vertegenwoordigd was, salaris f 2.200.- per jaar. Dan nog Raad van State,
het lidmaatschap van Gedeputeerde Staten van Overijssel salaris
f 2.200,-, Generaliteitsrekenkamer en de 4 Admiraliteitscolleges, n.l.
Amsterdam, de Maas, Noorderkwartier en Friesland, en tenslotte het Amtmanschap van Colmschate dat steeds door een Deventer
magistraat werd bekleed en f 200.- opleverde. Voorts waren er nog
tal van kleine bedieningen, die door de magistraten bij toerbeurt werden begeven. Of de ambten door de Magistraat aan de
meestbiedende werden verkocht, is schrijver (Mr.Kronenberg) niet gebleken, wel
dat af en toe familieleden er mede werden begiftigd. Zo begiftigde burgemeester Joan Dapper in 1763 zijn kleinzoon Joan Jacob Schmauss, toentertijd twaalf jaar oud, met het collecteurschap van de
stadsbierkamer, en Harmen Hendrik van Suchtelen werd in 1775 door een familielid
begiftigd met het veer op Utrecht. Het zullen wel niet de enigen geweest zijn!" Aldus
schrijver.
Laat ons nu zien wat uit het oudste kasboek,"huishoudingboek" getiteld, kan worden
opgemaakt. Blijkbaar beredderde Mevrouw Weerts, ook in financieel opzicht, het
gehele huishouden, in uitgebreide zin. Dit blijkt al dadelijk waar op 8 april 1756 geboekt wordt
voor een reisjen van mijn Man na Noort Holland
f 40,-", reeds op 9 januari van dat jaar kreeg hij "voor een reis met Arnold na Hooren"
f 50„-, De zoon was toen pas 15 jaar. Waarom zij beiden naar Hoorn gingen,
laat zich slechts raden, waarschijnlijk staat het in verband met zijn
toekomstplannen, mogelijk ook met vaders lidmaatschap van de Admiraliteit
van het Noorderkwartier. Dat dit lucratieve erebaantje niet altijd persoonlijk behoefde
te worden uitgeoefend, volgt wel uit de uitgaafpost op 10 mei 1756: "Voor
officigelt weegens de Commissie van
de Admiraliteit van het Noorder Quartier L.Q.G.(=luidens quitantie
|
|
Blz. 12
getekend) I. Jordens f 150.-" Hoe gaarne zouden wij willen weten
welke inkomsten hiertegenover stonden ! Trouwens naar die inkomsten
in het algemeen kunnen we alleen maar raden.
Het Nieuwjaar begint met de uitdeling van "Nieuwjaar", geschenken dus, en wel aan vier kinderen tezamen f 28.-, aan vier
dienstboden tezamen vijf.gulden en twaalf stuivers, en nog aan verscheiden anderen tezamen tien gulden en drie stuivers.
Daarna worden er vele jaarrekeningen betaald, als aan de "knoopenmaaker" W.Bessem 10,6.-, aan de apotheker Boonen 6.17.-, aan
juffrouw de Niet voor het teekenen van een marseilles camisol voor
Jan 2.10,-. Alle kleine bedragen, maar er zijn ook grotere
"aan de Zaadelmaaker D. Kempe 139.18.-, aan de kooperslaager R. Benink
27.2.8, aan de Smit Otto Meijer 45.10.-." Hoe steken daarbij de lonen
af: "de Hoovenier Meurs sijn jaarloon van 1755 - 1756 is 50.-,-.
Aan N. Louwers voor 1 jaar catigiseeren van de 2 jongens 12.-.-,
aan B. Snellenburg voor 1 jaar scheerloon 10.-., arbeider op
Brinkgreve 3.10.-, arbeiders op Meilinck 19.10.-, arbeiders op
Brunsvoorde 30,-.-, waaruit tevens blijkt dat er een paar verpachte
boerderijen waren, "voor het breiden van 6 paar wollen sokken onderkousen 3.12.-, aan de werkmeid Jenneken 1/2 jaarloon 14.-.- aen de
kleine Meidt Janne een jaar huur van mai 1755 tot mai 1756 24.-,,
aen de keukenmeidt Geerte 1/2 jaerloon 20.-.-, aen de kleine Knegt 1/2 jaarloon 14.-.-, aen de koetsier Jan
1/2 jaerloon 20.-.-," Regelmatig worden grote bedragen betaald voor leveranties van
wijnen, waarvan dan tevens een zekere cijns als belasting schuldig
was. In 1758 krijgt zoon Arnold schermlessen, a raison van 3.-.- per
maand. Dat men thuis musiceerde blijkt uit een betaling op 4 april
1758 aan J.G. Schelling "voor het repareren van het orgel en clavecimbel" van 5.12.-, en de betaling op 7 april 1761 aan de
trompetter Nack van 4.16.- voor "eenige lessen op de fiool aan Arnold
en het snaaren van dien."
Op 22 november 1761 werd "aan Arnold meedegegeven na Harderwick
om sig te laaten promoveeren" 252,-.-. Dit klopt met de opgave
van het "Album Studiosorum Academiae Gelro-Zutphanicae" dat hij
daags daarna promoveerde! Merkwaardig is dat hij reeds in april van
dat jaar aan verschillende professoren Collegegeld had betaald, en
wel aan Prof. Jordens voor een jaar collegegeld ad Instit. 3 ducaten = 15.15.-, aan Prof.de Rhoer id. hist., univers. 3 ducaten, aan
Prof. Heineken id.geograph. 3 ducaten, een aan de zelve " de arte
argumentandi" 3 ducaten.
|
|
Blz. 13
Inmiddels studeerde "Jantjen", d.i. zoon Johan, blijkbaar in
Amsterdam, althans komt herhaaldelijk voor de post "aen J. Niene
voor 1.2 jaer kost en caemerhuur voor Jantjen te Amsterdam ,f 200,-.,
(oorspronkelijk f 175,-, maar naarmate hij ouder werd en dus vermoedelijk meer at, geleidelijk verhoogd tot eerstgenoemde bedrag).
Herhaaldelijk reisde hij heen en weer naar Deventer, zulks onder
geleide van een zekere J. Brilleman, aan wie op 21 augustus 1758
werd uitbetaald 80.6.- "voor verschot en verteering dat partijen
diverrente Reisen na Hollant heeft gebragt en gehaalt,"
De familie Weerts had verschillende plaatsen in de Bergkerk,
waarvoor jaarlijks 2.10,- betaald moest worden.
De belastingen zijn naar onze tegenwoordige begrippen erg laag en hebben in hoofdzaak betrekking op het grondbezit, en
voorts uit accijnzen. Zo vinden we voor "extra-ordinaris verponding van het Erve Bronshuis
over het jaar 1753: 6.6.8, en idem van het Erve Rommelen over den jaere 1754:
4.16.14, voorts voor " 1/2 jaar wagegelt van het huys in de Papenstraat van maey 1755 tot november
deszelves jaeres 1.16.-"
Merkwaardig zijn nog de volgende posten:
"voor 1 jaer biergelt aan het Luitenansquartier van het Assenstraeten Vaendel
L.Q. de Haas, corporal 7.-.-,
aan de Uitregtse Voerman voor wagenvragt van Arnold na Uitreght 2.15.-,
aen de Laakenverkooper J. Brilleman voor geleeverd goed 116,-•-
voor 1 jaer booter cis(= cijns?) 3.-.-
voor cis van 2 1/2 anker win 5.7.8.-
aen neef Havenkier(?) voor een geleeverde vette osse 100.-,-
op het erfhuis van wijlen juffrouw Van Markel voor 1 papegaijekooi 3.18,-
voor een Kermis aen Arnold 40.-,-
voor de 3 dienstboden ieder aan Kermis 7.-.-
aen de paruyken jongen -.11.-
voor neeteldoeck tot ses halsdoeken voor Rudolphina 5,2.8.,
voor 1 paar swarte siden kousen 5.5.5,
voor 1 1/2 dousin coffi goet 8.2.-,
aan 2 waswijven voor het doen van de was 4,12.-,aan de bleeker 1.4.-,
aen de gietster -.16,-, voor het wassen op de bleek -,10,-, aen de was wiven voor eeten en drinken 2.8.-;
voor 1 silver portepee voor Arnold 4.-.-,
voor geblomd camerdoek voor Arnold tot 6 paar lobben 7.15.-,
|
|
Blz. 14
voor een reisjen na Campen onderweegs verteerd 18.12.-"
Dit reisje naar Kampen zal welgemaakt zijn om een bezoek te brengen
aan de aldaar wonende oudste broeder van Mevrouw Weerts, zijnde Frans
Lemker, geboren te Deventer in maart 1706, die toen secretaris was
van de stad Campen.
Op 31 oktober 1761 werd 1.12.8 betaald aan " Meester Braakel 1/2 jaer
schoolgelt voor Rudolphine dat verschenen is geweest den 22 september."
Zij was toen een meisje van 7 jaar en kreeg vermoedelijk, zoals gebruikelijk, onderwijs aan huis.
Van het bezoeken van een school was destijds
geen sprake.
"Aen de Amptman van Colmschate voor theis uit het Erve Brinkgreven
voor Steedigheid mede uit voorschreve Erve sijnde beide rogge en
garste, voor herfst en meibede uit het Erve de Oije: beide over
den Jaere 1761 L.Q.H. Hagedoren als Amptman 14.14.10,"
"Voor het tractement van den orgelist van de franse Kerck soo als
jaerlix in portien verdeelt is 2.-.-." "Aen J.Nienhuis voor 1 jaer
paruiken poeijeren van mijn Mans Paruck L.Q. 4.-.-,"
"Aen Papa Grovestins voor zijn atlas die gekogt had op het erfhuis van
wijlen de Heer Van der Keetel 62.-.-."
Deze "papa" was haar stiefvader Jonkheer Douwe Etzart Sirtema
van Grovestins, Luitenant-generaal en Commandant van Deventer, met
wie haar moeder hertrouwd was in november 1720 na het overlijden van
haar vader Arnold Lemker.
De uitgaven werden per jaar opgeteld en beliepen:
in 1756 f 5.842.4.2. in 1757 f
5.819.10.2. in 1758 f 5.219.16.
in 1759 f 4089,11.12 in 1760 f 4,954.19.9
in 1761 f 6.660.1.3
in 1762 f 4.999.-.3 in 1763
f 5.540.-,12 in 1764 f 4.952.-.-
in 1765 f 5,368.9.- in 1766
f 6.396.6.6 in 1767 f 5.449.5.2
in 1768 f 5.673.-.4
Hieruit blijkt wel dat de bedragen in al die jaren niet zo heel veel
uiteen liepen. Hierbij moet in het oog gehouden worden dat de zoon
Arnold Jacob Weerts in het jaar 1762 trouwde en van die tijd af jaarlijks een medegaaf kreeg van f 600.-. Vermoedelijk zullen de kosten van
zijn studie voor dien wel niet veel minder hebben bedragen De verschillen
worden ondermeer veroorzaakt door de kosten van een kennelijk verloren proces, waarschijnlijk lopende over de verschuldigdheid van
tienden e.d., alsmede door herhaalde aankopen van inboedelgoederen
op erfhuizen. Wederpartij in de procedure was de Heer Van Hasselt.
|
|
Blz. 15
Van die aankopen op erfhuizen is nog een specificatie bewaard gebleven, n.l. de nota van de vendumeester Mr. Van Doorninck d.d. augustus 1762 bij Mevrouw Van der Cappellen.
|
7 |
porceleinen borden |
3.4.- |
|
6 |
dito |
3.4.- |
|
1 |
koperen pot |
5.5.- |
|
2 |
schalen en balance |
1.5.- |
|
|
gewigte |
1.5.- |
|
1 |
lessenaar |
5.-.- |
|
1 |
stelsel van 5 |
3.-.- |
|
2 |
klapmutsjes |
1.10.- |
|
3 |
bakies |
1.-.- |
|
2 |
spoelkommen |
1.6.- |
|
2 |
theepotjes |
3.-.- |
|
1 |
spoelkom |
1.2.- |
|
2 |
porceleinen schoteltjes |
1.-.- |
|
3 |
kommen met deksels |
4.-.- |
|
1 |
stelsel van 5 |
70.-.- |
|
1 |
spiegel met glazen lijst |
17.-.- |
|
1 |
dito met vergulden lijst |
20.-.- |
|
1 |
steenen tafel |
3.-.- |
|
|
|
145.-1.- |
|
|
|
|
Ook bij schoon- respectievelijk stiefvader Grovestins werd op 20 may 1760 erfhuis gehouden. Daar werd o.a. voor 117.15.- gekocht door
secretaris Lemker, die wij al ontmoetten. Deze Grovestins ontving regelmatig een soort lijfrente van zijn schoonzoon Johan Weerts ad f
210.. Met name werd hij vermeld op 22 februari 1762, meestal werd hij slechs aangeduid als N.N.
In de besproken elf jaren kwamen in de familiekring belangrijke
veranderingen voor. Als eerste is reeds genoemd het overlijden van de dochter uit het eerste
huwelijk Aemilia Alida op 20 april 1758 in de leeftijd van 20 jaar. Merkwaardig is dat in het kasboek geen enkele uitgaafpost voorkomt die met de begrafenis verband zou houden, terwijl ik haar naam daarvoor nergens in de boekhouding vermeld vind.
Wel deelde zij mede in de Nieuwjaarsgeschenken die geregeld op Nieuwjaarsdag werden uitgedeeld: 1757 begint met "Aen vier kinderen ieder een
Nieuwjaar 21.-.- " (de 4 dienstboden ontvingen toen tezamen 5.12.-)
|
|
Blz. 16
Hoogtepunt vormt uiteraard het huwelijk van de oudste zoon Arnold Jacob te Zutphen op 9 februari 1762 met
Eva Alexandrina Wentholt. Vader Johan Weerts vermeldt daarvan, na de optelling van de uitgave in 1761 ad
f 6.660.1.3: "Behalve het in desen jare1761 uitgegevene in 't volgende jaar 1762 uit
te gevene wegens het vrijen en trouwen van onsen oudsten zoon Arnold Jacob
Weerts, met Juffer Eva Alexandrina Wentholt, hetwelk in dit boek niet is en werd aangetekend maar op een papier apart, en sal na voltrekkinge van het selve, de somma daarvan alhier worden uitgetrokken." Deze "Somma" heb ik echter in 1762 vergeefs gezocht.
Wel vond ik op 22 februarius vermeld "Aen de Norenbergstraat, als Burgermr. en voor 't trouwen van mijn soon
Arn. Jacob 156.10.-"
Een jaar later kregen " de jonge kinders "12 silvere lepels en vorken, gekocht voor 157.8.-. De uitbreiding van het gezin van Arno komt
ook in de boeken tot uiting: 18 juli
1763: " voor de luiermand aan de jonge vrouw 250.-.-" en 18 november 1763::
"onkosten bij het gebooren worden en doopen van mijn kleinzocn Joh. Weerts 65.-.-" Helaas overleed
deze kleinzoon kort daarna: op 29 januari 1764.
Reeds voor zijn huwelijk, toen hij 20 jaar was, was Arnold benoemd tot
gemeensman. Vader Johan Weerts boekte op 1 januari 1761: "Intrede van Nolle
(=Arnold), als gemeensman in de Assunstraat 50.-.-" en
"Voor een generous tractement door hem aan die strate 45.-.-." (de drie kinderen
kregen toen ieder 2 ducaten tot een Nieuwjaar) Van Joan Weerts en zijn beide echtgenoten vervaardigde J.F.Palthe fraaie portretten in vergulde ovale lijsten, welke thans eigendom zij van de familie de
Mol van Ot.terloo, doch waarvan goede fotokopien in
mijn bezit zijn.
Uit de tijd dat Arnold, en later zijn zoon Arnold Jacob Weerts provisor van het Groot Gasthuis waren, dateren gekleurde, in hout gesneden wapens, welke zich nu in het Gemeentemuseum
te Deventer bevinden.
Behandelen wij nu de uit het huwelijk Weerts - Lemker geboren kinderen, reeds kort vermeld op blz. 6. Van hen stellen wij
het meest belang in de oudste zoon Arnold Jacob Weerts, die inmers tot mijn rechtstreekse voorvaderen behoort.
Mede omdat de gegevens omtrent hem het talrijkst zijn, willen wij eerst de jongeren behandelen.
Op hem volgt Johan Weerts, geboren te Deventer 11 november 1741. Hij huwde te
Deventer 12 april 1773 Diderica ten Brink, geboren 11 oktober 1753, dochter van Sylvester Aemilius ten Brink en Anna
Mechtel
|
|
Blz. 17
Geertruid Roelink. Van hem is mij bekend dat hij in 1770 Gemeensman in de Polstraat was, in 1773 tijdelijk provisor van het Burger
Weeshuis en in 1776 lid van de gezworen gemeente. Hij overleed reeds de 24 december 1788
te Deventer, waarna zijn weduwe, toen pas 35 jaar oud, hertrouwde met Mr. Jan Jacob Schmausz, schout van Colmschate en Vrederegter
te Deventer. Haar
tweede huwelijk bleef kinderloos, uit het eerste waren 8 kinderen geboren, waarvan mij het volgende bekend is:
1. Johanna Margaretha Weerts, geboren te Deventer 3 januari 1774, overleden
aldaar 18 november 1837, huwde aldaar 2 november 1803 met Johan Baron Sloet tot Lindenhorst,
geboren 12 maart 1776, zoon van Coenraad Willem Baron Sloet tot Lindenhorst, Burgemeester van Deventer, en Margaretha Rudolphina Johanna
Weerts, welke laatste een zuster van haar vader was, zodat de echtlieden volle neef en nicht waren.
Deze Johan Sloet was ambtenaar aan het postkantoor te Deventer, en vertrok later naar Oost-Indie,
Waar hij stierf. Zijn nakomelingschap is vermeld in het grote Familieboek op blz. 41.
2. Jacob Wolter Weerts, geboren te Deventer 20 september 1775 en aldaar reeds overleden in 1777,
3. Johan Weerts, geboren te Deventer 1 november 1775. Hij was Majoor van de Huzaren, later
Wethouder van Deventer , en overleed aldaar 9 september 1837, na op 20 maart 1809 gehuwd te zijn geweest met
Wilhelmina Agnes Baronesse Sloet van Grimsbergen, geboren op huize den Bellinckhof te Almelo 14 februari 1773, en overleden te Deventer 2 augustus 1853, dochter van Jan Zeeger Sloet van Grimsbergen en Adriana Claudina Paets. Zij was weduwe van Barthold de Schepper,
Burgemeester van Deventer en overleden aldaar 26 september 1805, en had uit haar eerste huwelijk 8
kinderen. Uit
het eerste huwelijk met Johan Weerts werd een zoon geboren, vermeld op blz. 57 van het familieboek. Deze tak is in
mannelijke lijn uitgestorven.
4.Anna Mechteld Weerts, geboren te Deventer 23 april 1778, overleden aldaar 27 maart 1832. Zij huwde aldaar 30 januari 1803 met Mr. Barend Jan Kronenberg, officier van justitie bij de Arrondissements
Rechtbank te Deventer, geboren aldaar 26 november 1772 als zoon van Hendrik Kronenberg en Aleida Margaretha Dull. Hij overleed aldaar 20 oktober 1830, hun vier kinderen zijn vermeld op blz. 43 van het Familieboek.
|
|
Blz. 18
5. Arnold Frans Weerts, geboren te Deventer 30 juli 1779 en overleden aldaar 10
augustus 1790 of 1792.
6. Jacoba Wilhelmina Weerts, geboren te Deventer 26 oktober 1780, en eveneens op jeugdige
leeftijd overleden.
7. Aemilia Alida Weerts, geboren te Deventer 24 augustus 1784, ongehuwd overleden aldaar 17 november 1865, en
8. Jacob Wolter Weerts, geboren te Deventer 29 februari 1788, luitenant bij de Lanciers. Hij verdronk de 27 november 1812 bij de overtocht van de Beresina in Rusland. Hij is kinderloos overleden, na de 26 februari 1809 te Amsterdam gehuwd geweest
te zijn met Josefina Seertruida Verster, geboren aldaar 18 juni 1762, overleden te Goor 13 mei 1874, dochter van Abraham Gijsbertus Verster en Marie Hester Blisset.
Ten slotte de enige dochter uit het huwelijk Weerts - Lemker, met name Margaretha Rudolphina Johanna
Weerts, geboren te Deventer 12 augustus 1754, overleden te Hasselt 30 januari 1828. Zij huwde 5 november 1772 met Mr. Coenraad
Willem Baron Sloet tot Lindenhorst, burgemeester van Deventer en Gecommitteerde ter Generaliteit,
geboren 25 mei 1743 als zoon van Boudewijn Baron Sloet en Frederika Baronesse Sloet. Uit dit
huwelijk zijn 7 kinderen geboren, die vermeld zijn in het Familieboek blz. 30 en 31, en waartoe ook behoort hun zoon Johan, hiervoor vermeld op b1z.13. Haar echtgenoot overleed te
Deventer 14 december 1809.
Wij zullen thans overgaan tot de
levensbeschrijving van de oudste zoon van het echtpaar Weerts - Lemker, namelijk
Mr. Arnold Jacob Weerts gehuwd met Eva Alexandrina Wentholt.
Zoals reeds op blz 6 vermeld, werd hij
op 7 november 1740 te Deventer geboren waar zijn ouders toen respectievelijk 37 en 25 jaar
oud waren. Volgens het familieboek was hij "der beiden regten Doctor".
Op 1 februari 1758 werd hij als student ingeschreven aan het Athenaeum te
Deventer, en op 23 november 1761, blijkens het "Album Studiosorum
Academiae Gelre-Zutphanicae" , als juridisch student aan de Akademie te
Harderwijk. Zie omtrent het Deventer Athanaeum: "Dr J.C. van Slee
illustre
School te Deventer 1630 - 1878", den Haag 1916, waarin opgenomen een
"album studiosorum", waarop in hetzelfde jaar een alfabetisch register
verscheen. Dit Athenaeum had niet het " jus graduandi et promovendi",
zodat de studenten ter voltooiing van hun studie, promoveerden te Leiden,
Utrecht of Harderwijk. Ook Mr. Kronenberg
|
|
Blz. 19
heeft in zijn voordracht Arnold Jacob Weerts als "Mr." aangeduid, maar
het is mij tot nu toe niet gelukt op te sporen wanneer hij gepromoveerd is (1).
Volgens het Familieboek was hij reeds in 1759, dus op 19 jarige leeftijd,
evenals indertijd zijn vader, gemeensman,' en wel in de Assenstraat. "In
1765 werd hij tijdelijk provisor van het Groote en Voorster Gasthuis, bij welke
gelegenheid zjjn wapenbord, evenals van zijnen grootvader, aldaar is opgehangen.
Den 27 oktober 1774 is hij bij gunstige beschikking van den Erfstadhouder en in
plaats van zijnen Vader benoemd tot Burgemeester van Deventer. Hij was een
tijdlang lid Der Hoogmogende Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden,
later als lid van het Wetgevend Ligchaam. In 1787 werd hij als patriotsgezind
van zijn ambt van Burgemeester ontzet (2), trok zich terug op zijn landgoed
Brinkgreve, waar hij als ambteloos burger leefde totdat hij in de Wetgevende
vergadering werd geroepen: Koning Lodewijk Napoleon benoemde hem tot ridder in
de Orde van de Unie."
Volgens Van der Aa, Biografisch Woordenboek, kolom 1157, moest hij de
betrekking van Burgemeester bij de revolutie van Januari 1795 als Oranjegezinde
opgeven. Hij bleef ambteloos burger totdat hij op 15 maart 1803 in het
departement Overijsel gekozen werd tot lid van het Wetgevend lichaam, maar reeds
16 juni d.a.v. werd hij bij zijn periodieke aftreding niet herkozen. De
Raadpensionaris Schimmelpenninck, die zijn stadgenoot was geweest, maakte dit
goed door hem 6 mei 1805 te benoemen tot een der twee leden van genoemd lichaam
voor Overijsel. Het aantal leden was van 35 tot 19 ingekrompen, deze benoeming
was dus een groote onderscheiding. Op 26 september 1806 werd hij door Koning
Lodewijk Napoleon in het nu tot 39 leden uitgebreid Wetgevend lichaam benoemd.
Op 18 oktober 1809 werd hij, ditmaal met zijn goedvinden, niet herkozen. Sedert
bleef hij ambteloos.
Hij huwde te Zutphen 9 februari 1762 Jonkvrouwe Eva Alexandrina Wentholt,
geboren aldaar 19 april 1740, dochter van de vermogende Zutphense burgemeester
Arnold Wentholt en Zwanida Mechteld Geertruid van Munster. Uit dit huwelijk
werden negen kinderen geboren, die hierna zullen worden vermeld.
Veel omtrent dit echtpaar is ons bekend uit de meer voormelde lezing van Mr:
Kronenberg, gebaseerd op de toen in zijn bezit zijnde kasboeken, waarvan de
tegenwoordige verblijfplaats onbekend is.
|
1)De promotie van Arnold Weerts is
nu bekend, dank zij de publicatie van het Album Promotorum van de academie van
het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen te Harderwijk, zoals vermeld in de
bewerking van Mr. O. Schutte in no. 36 der "Werken" uitgegeven door
Gelre, vereniging tot beoefening van Geldersche Geschiedenis Oudheidkunde en
Recht, 1980, waarin is vermeld dat op die 24 novembris 1761 promoveerde
" Arnold Jacob Weerts, Daventria Transisalanus, juris candidatus, exhibuit
theses juridicas inaugurales, explanavit lex 7 par. 7 Pandectae de
adquirendo rerum domino, eaminatus per universum jus, lauream doctoratus
accepit, promotore Pagenstechero, praesentibus assessoribus, qui bullae
subscripserunt."
Hij promoveerde toen op stellingen betreffende een
onderwerp van de Pandecten.
2) Voor een briefwisseling over deze periode zie verder ...>>
|
Blz. 20
Voor hem was het in hoofdzaak van belang een inzicht te verkrijgen in het leven
van een Deventer regeringsgezin in de 18e eeuw. Welnu, dat beeld heeft hij ons
duidelijk voorgetekend: moest het huishouden aanvankelijk van bescheiden
middelen rondkomen, naarmate de wederzijdse ouders overleden waren, kwam men
allengs in goeden doen, zodat ten tijde van de zilveren bruiloft op grote voet
geleefd kon worden: men had toen 3 later 4 dienstboden, een huisknecht, een
tuinman, paarden een rijtuig en wat dies meer zij. Opvallend is dat, ondanks hun
beider groot vermogen, het huishouden toch voor een deel gefinancierd werd met
geleende gelden, die na enkele jaren toch werden terug betaald. In dien tijd was
het blijkbaar gebruikelijk leveranciers op jaarrekening te betalen. Onder hen
werd herhaaldelijk de wijnkoper Schimmelpenninck genoemd, die blijkbaar een goede
klant aan burgemeester Weerts had! Overigens niet onbegrijpelijk in een tijd dat
goed drinkwater niet altijd beschikbaar was. Het ruime gebruik van wijn bracht
mede de betaling van bedragen aan accijns, toentertijd een van de belangrijkste
belastingen. Overigens waren die voor de Franse tijd naar tegenwoordige
begrippen bijzonder laag: Mr. Kronenberg heeft uitgerekend dat de heer Weerts in
1788, toen hij een inkomen had van ongeveer f 9.000,-, totaal slechts f`
99.17.14 betaalde, dus iets meer dan 1%. Met de Franse overheersing vlogen ze de
lucht in, en werden allerlei buitengewone heffingen ingevoerd. Hij concludeert
dan ook " Genoeg om zoo te doen zien dat de vrijheid, gelijkheid en
broederschap, in 1795 met zooveel jubel ingehaald, duur moest worden
betaald. " Zoals vermeld, put te Mr. Kronenberg zijn gegevens uit een
reeks kasboeken, waaraan evenwel het boek der uitgaven van 1799 - 1803 ontbrak
Dit deel is nu juist in het bezit van Mevrouw Oorthuys. De lectuur daarvan past
geheel in de omschrijving van de voorafgaande en volgende jaren. Ook hier
telkens termijnbetalingen van heffingen " volgens de Publicatie van 30
november 1798. " Uitgaande van een percentage van 4 voor het vermogen,
bereken ik dat het vermogen toen omstreeks f 70.000,- bedroeg, in die tijd een
aanmerkelijk bedrag.
In 1799 was de tweede zoon van Arnold al getrouwd. Hij krijgt dan de
beloofde medegave van f 200,- per jaar, die hij als marineofficier wel goed zal
hebben kunnen gebruiken. Op 24 maart van dat jaar werd betaald " aan Juff.
Helleput née du Tour te Arnhem door mijn zoon betaald 1/2 jaars schoolgeld L.Q.
127.-.-. Vermoedelijk betrof dit de jongste zoon Coenraad Alexander, die toen 17
jaar oud was, die reeds een carriere als adelborst (" vlaggejonker ")
achter de rug had
|
|
Blz. 21
en zich nu voorbereidde voor zijn latere studie aan de Utrechtse Universiteit.
Mogelijk is ook dat het betreft een terugbetaling aan de ongenoemde zoon, want
op 20 december 1799 wordt geboekt " Aan juffr. Helleput Franse Mademoiselle
te Arnhem het 1/4 jaars schoolgelt van onse jongste dogter voldaan f
152,-.--". Dit zou dan Aemilia zijn, die toen 19 jaar was.
In hetzelfde jaar 1799 trouwde de oudste zoon Johan te
Ubbergen met Adriana Margaretha van der Niepoort. Zoals verwacht mag worden,
houden enkele uitgaafposten in het Kasboek hiermede verband: op 21 augustus
wordt geboekt:" Aan de Booijen op Ubbergen voor drinkgeld bij het trouwen
van onse zoon Johan 20,-,- Aan de knegt en meijd van Bruidegom en Bruid 20.-.-.
Een parthij te Nimwegen gegeven met de Oude Luy van de bruid voor onze helft
betaalt aan de Heer van der Niepoort bij ons vertrek f 60,4.8. Voor een
Ned. Robe voor Doortje a 28 st. d'elle, 14 ellen 19.12.-. Aan Monsieur Crine te
Lent voor een wagen met vier paarden op zijn kosten van Lent tot Brinkgreve
26.-, Een fooij aan de knegt 1.-.- aan de koetsier van Ubbergen 3.-.-., aan de
armen 6.-.-, aan andere dingen ter dier gelegenheid uitgegeven te Nimwegen en op
Ubbergen 61.2-. , aan Sander bij ons retour tot een present 3.-.-, op reys nog
uitgegeven 4.17.-."
Het volgend jaar, op 26 oktober 1800, trad wederom
een van de kinderen in het huwelijk, namelijk de tweede dochter Theodora
Wtilhelmina Anna Helena, met Dirk IJssel de Scheppert welk huwelijk te
Diepenveen werd voltrokken. Het kasboek vermeldt hieromtrent: " 11 oktober
Aan de Armen van Diepenveen bij het intekenen van Doortje in de Busse gegeven
door bruid en wij tesamen 8.2.-.,. aan de knegt van nigt Schepper voor het
oppassen bij de fete 1.-.- aan Vrouw Bulks voor het kooken 1.10.-. 21 oktober
aan Doortje als Bruid gegeven op de Weermaaltijt aan de dienstboden van
Bruidegoms ouders tot een bruidstuk 40.-.-, Aan drinkgelt door mjjn man en twee
kinderen gegeven 5.-.26 oktober bij het trouwen te Diepenveen aan den Armen en
Meijden 4.2.-."
Vermoedelijk zijn er van de kant van de familie Weerts niet veel
festiviteiten gegeven wegens langdurige ziekte van de moeder van de bruid. In
die tijd ontving de dochter " Tietje " voor "verschotten gedurende
mijn ziekte 6.4.4." Bovendien is er herhaaldelijk sprake van een
" noothulp" die f 2,- per week verdiende.
De totale uitgaven zijn in vermelde jaren als volgt opgeteld, waarbij
bedacht moet worden dat er aanzienlijke bedragen als aflossing van schuld
inbegrepen zijn:
|
|
Blz. 22
1799 f 20.410.18.7 1800 .f 12.455.4.12 1801 f
23.634.17.
1802 f 18.982.5. 1803 f
8.542.10.3 ( waaronder ,f 11.022.6.11 aan aflossing en renten); Hoewel niet rechtstreeks van belang, moge hier een uitwijding
volgen over de familiekring, zulks naar aanleiding van een in het bezit van mijn broer
zijnd "album amicorum" van Johanna Margaretha ("Tietje") Weerts, daterend uit het jaar 1796. Hieruit
blijkt namelijk. met wie door haar vriendschapsbanden werden onderhouden. Opvallend
zijn daarin de bijdragen van:
-
"cousin Daniël Ruysch, a bord du Cerbere,
- cousine Louise Ruysch - Rutgers, (1)
-
cousin H.A. Ruysch, a bord du " Gelijkheid ",
- cousin B.F.W.van Hasselt te Arnhem."
Het was een uitdaging voor mij te onderzoeken met welk recht de schrijvers van
de bijdragen zich cousin respectivelijk cousine konden noemen. Zoals ik al
verwachtte betreft het hier, naar tegenwoordige begrippen, verre bloed- of
aanverwanten van " Tietje ".
Om te beginnen met H.A.Ruysch. Vermoedelijk was dit Jhr.Hendrik Alexander
Ruysch (2), geboren te Zutphen 7 februari 1767, die, als zovele jongelui uit gegoede
Gelderse en Overijselse families, bij de Marine in dienst was gegaan, en het in
1830 tot vice-admiraal bracht (zie Ned.Adelsboek 1950 b1z.407). Hij was een zoon
van Hendrik Ruysch, generaal-majoor, 1702 - 1776, en Helena Alexandrina van Eys.
Mevrouw Wentholt - Van Munster voornoemd, de grootmoeder van Tietje, had een
broeder, Philip van Munster, burgemeester van Zutphen, die was gehuwd met
Magdalena van Eys, die een zuster was van Mevrouw Ruysch - Van Eys. De relatie
kan dus worden voorgesteld zoals onderaan deze bladzjjde vermeld. De
eerstgenoemde Daniël Ruysch was een oudere broeder van Hendrik Alexander.
|
1) " cousine Louise Ruysch- Rutgers is waarschijnlijk de echtgenote van
Daniël Ruysch.
2) Hendrik Alexander Ruysch werd, toen hij schout-bij-nacht was, bij besluit van Koning Lodewijk Napoleon van 1 juni 1810
in de adel verheven met de titel van Baron. Zie het artikel "Heraldiek in de Franse tijd" door Drs. J.A. de Boo in het jaarboek 1977
van het Centraal bureau voor Genealogie blz. 187. Op blz. 185 is een tekening van het wapen van Ruysch afgebeeld. Volgens Ned. Adelsboek
1950 blz. 405 werd hij bij besluit van 5 juni 1810 verheven tot Baron. Bij K.B. (Willem I) van 21 augustus 1815 no. 78
werd hij ingelijfd in de Nederlandsche adel op grond van het diploma van 15 juli 1837 waarbij een lid van zijn geslacht Mr. Nicolaas Ruysch
door Koning Karel I van Engeland in de adelstand werd verheven. Hij was evenwel in 1637 door Koning Christiaan IV van denemarken in den adelstand verheven
N.B. later (waneer ??) is gebleken dat deze Nicolaas Ruysch uit een ander geslacht Ruysch stamde. Hendrik Alexander Ruysch huwde in september 1798
te Eemnes met Wilhelmina Agatha Crommelin, geboren te Haarlem 10 juli 1771.
|
Blz. 23
Nu wat betreft B.F.W.van Hasselt. Met absolute zekerheid heb ik de verwantschap
niet gevonden, maar vermoedelijk is ze als volgt:
De enige Van Hasselt met deze voorletter
B.T.(niet F) W, die ik in het Nederlands Patriciaat heb gevonden is Mr,Barthold
Theodorus Wilhelmus van Hasselt (blz. 84), geboren te Zutphen 25 oktober 1770,
raad van financien in het kwartier Zutphen, assessor van de landdrost van
Gelderland, daarna postdirecteur, die een kleinzoon was van Dr. Barthold van
Hasselt, geboren te Zutphen 15 januari 1700, schepen aldaar, provisor der
kloosters, bewindhebber van de West-Indische Compagnie, burgemeester 1755, raad
ter Admiraliteit op de Maas 1759 (blz. 81 1.c.) die op 3 juni 1723 te Voorst
huwde met Maria Theodora van Essen, geboren te Zutphen 30 juli 1702, die een
dochter was van Hendrik van Essen en Helena Catharina van Diemen, welke
laatstgenoemde weder een dochter was van Dr. Peter van Diemen en Geertruid van
Munster.
Bovendien huwde een Dr.Johan Coenraad van
Hasselt op 30 maart 1734 met Arnodina Lucretia Wentholt, wier moeder eene
Henrica Reiniera van Essen was, zodat de verwantschap op verschillende manieren
kan zijn ontstaan. De juiste verhouding zou nog nader onderzocht kunnen worden.
Zie omtrent het geslacht Van Hasselt
ook het artikel " Dat huus toe Empe " door Mr.J.C.Wilhelmy van Hasselt
in de Bijdragen en Mededelingen van de Vereniging Gelre deel LXII(1965/7)blz.
210 e,v. Hierin is o.a.. vermeld dat Dr. Barthold van Hasselt goederen ruilde
met " zijn zwager " Peter van Eys, de Franse predikant te Zutphen, en
diens vrouw Helena Christina van Essen, waaruit dus blijkt dat laastgenoemde, de
grootmoeder van de gebroeders Ruysch, een zuster was van Mevrouw van Hasselt.
Het huwelijk Van Hasselt - Van Essen werd gezegend met 14 kinderen, waarvan 5
meisjes en 4 jongens volwassen werden. De voornamen van de vier zoons waren
achtereenvolgens Johan, Willem Hendrik, Jan Roeland, en Barthold. waarschijnlijk
is onze Barthold Theodorus Wilhelmus een zoon van een van hen. Dit klopt met de
mededeling dat Mr. Barthold van Hasselt, de jongste zoon van het viertal, die
ongehuwd bleef, voor de helft als zijn erfgenaam heeft nagelaten " zijn
neef " Mr. B.Th. W. van Hasselt voornoemd, directeur der posterijen, eerst
te Nijmegen, later te Leeuwarden.
Zie ook de " Genealogie Van Hasselt " door W. Wijnaendts van
Resandt, 1934.
|
|
Blz. 24
Hoe zeer de Deventer en Zutphense families destijds aan elkaar vermaagschapt
waren, blijkt ook nog uit het volgende. Mevrouw Weerts - Cuper van Holthuysen,
de eerste echtgenote van de grootvader van Tietje, had een zuster Swanida
Aleijda Cuper van Holthuysen, geboren te Deventer 23 juli 1711, die aldaar op 15
mei 1735 huwde met Dr. Diederik Gijsbert Coenraad van Hasselt, geboren 9 mei
1708, zie N(ederland's).P(atriciaat).1945 blz.109. Hun zoons lieter echter geen nakomelingen na. Op
blz. 84 komt aldaar echter voor Mr. Barthold Theodorus Wilhelmus van Hasselt,
geboren te Zutphen 25 oktober 1770, raad van financien in het kwartier Zutphen,
assessor van de landdrost van Gelderland, daarna postdirecteur zoals
hiervoor vermeld.
Thans komen aan de beurt de brieven uit
de jaren 1801 tot 1824. De oudste is een brief aan Mevrouw Weerts - Wentholt van
2 januari 1801, van haar enige zuster Mevrouw Elisabeth Theodora Sibilla
Wentholt, weduwe van burgemeester Jan Gijsbert Reinder Op ten Noort te Kampen.
Deze brief handelt in hoofdzaak over een fideicommissair kapitaal, waarvan een
zekere Mevrouw Paets de rente zou genieten en de eigendom blijkbaar aan de
familie Wentholt toekwam, maar waarvan verder geen bijzonderheden bekend zijn.
Op 13 maart 1801 schrijft haar zoon Arnold Op ten Noort, President van de
Rechtbank te Zutphen, aan zijn tante, Mevrouw Wentholt, o.m. " Het heeft ons leed gedaan dat wij....verhinderd zijn geworden van ons voornemen om UEd en
de Uwen op Brinkgreve te visite te geven, uit te voeren. .... intusschen
feliciteer ik U bij anticipatie met de blijde hoop van eene nieuwe voorspoedige
aanwinst van familie, en wensch van harten dat zij het goede voorbeeld van hare
zuster en naamgenoot volgende, zich met weinig moeite en voorspoedig van het
pakje moge ontlasten en weder groeien, bloeien en vele vrugten voortbrengen,
plagt Dominee Arragon, pijnlijker gedachtenisse, te zeggen. Opdat Groot Mama dus
doende op den adem kan blijven, en de kraamkamer alle half jaar gereed
hebbe." Blijkbaar was een bevalling een veelvuldig voorkomende gebeurtenis:
Vele brieven zijn er van de oudste zoon
Johan, de burgemeester van Arnhem, die in allerlei geldelijke zaken aan zijn
ouders raad gaf. Een tragische aanleiding is het overlijden in Demerary op 12
januari 1803 van zijn oudste broeder Arnold, zee-officier, die zijn weduwe met
drie nog zeer jonge kinderen in kommervolle omstandigheden achterliet, en dan
ook door de familie Weerts financiëel werd gesteund. Op 16 oktober 1803 schreef
zij aan zijn ouders: "Gisterenavond heeft Milia UED voorlopig de
gelukkige bevalling van de lieve Ariane (zijn vrouw) gecommuniceerd, thans heb
ik het genoegen UED te kunnen melden dat zig alles bij continuatie voorspoedig
schikt zodat ik
|
|
Blz. 25
reden heb om mij te vlijen dat dezen Berg na verloop van nog een kwade dag of 8
gelukkig over zijn." Dit slaat op de geboorte van de derde dochter Swanida
Mechteld Geertruida, die reeds op 20 jarige leeftijd aan de roodvonk is
gestorven. Op 15 juni tevoren schreef hij " niet te moeten wagten met de
finale beslissing en de Executie van het geprojecteerde plan om aan de
ongelukkige D, enige penningen tot hare verdere subsistentie te fourneren."
Vader Weerts moest als lid van het Wetgevend
Lichaam lange tijden in Den Haag verblijven. Dit verdroot zijn vrouw en
kinderen, die op Brinkgreve achterbleven, zeer, vandaar dat zij hem op 21
juni 1806 als volgt schreef:
Wij genieten allen een volmaakte gesontheid. Van Wentholt (de man van Tietje) sult gij de
complimenten van Tietje en van
Milia ontvangen. De eerste is nu seer blijde hare suster bij haar te hebben, en
se doet dubbelt opgelt nu W. van huis is. Fataal, dat hij nu bij deze Comissie
als secretaris moet fungeren, daar Tietje alle dag kan beginnen, en ik dan wel
heel spoedig. Over publieke saken wil en kan ik mij niet uitlaten, ik wenste wel
eens in den Haag te sijn om alle kostbare toebereytsels te sien, en dan boven
alles onze genadige Heer Koning en gemalinne en zoons. Het is dan regt
onaangenaam dat gij so lang moet blijven en niet meer eens thuis kund koomen.
Gij sult u vrees ik naar onse oeconomische manieren van leven niet wel kunnen
schikken nu gij so maanden agtereen alles so brillant gewent sijt, dog een
verstandig mensch schikt sig na tijdsomstandigheden, en wij moeten inbinden, of
het word nagt met ons. Alles is important duur, de sware belasting dat dog alles
voor den 10 december moet worden voldaan. Ik menageer so veel mogelijk. Volgt
mijn exempel als ik u bidden mag en ik iets op Uw vermag. Hier word seer
gesmeelt op de luxcerieuse manier van leven in den Haag, en de Rekeningen worden
als onnutte verquistingen aangemerkt. Kunnen de regenten bij deze
omstandigheeden van tijden niet een begin maken (om de armoede van ons land af te
beelden) met alles wat luxe en lekker is, wat van langsamerhand in te palmen.
Gijlieden moet anderen een goed exempel geven. Nu hoop ik dat gij sult vragen om
een permanent ampt, want so een commissie soude op den duur ons meer nemen als
geven, en wie weet in hoe een smaak gijlieden u so wel in kleding als andersints
sult moeten schikken na 't Hof, dus dat bijtijds voor uw iets anders te
obtieneeren, ook is't U saak niet 't Hof te
|
|
Blz. 26
frequenteeren. Onse kinderen sijn van mijn sentiment, in 't begin is meer kans
dan misgien naderhand, dog ik ken de kaart van 't land niet. Ik spreek so als er
meer met mij over denken, en al was 't niet hier in de stad, op een ander plaats
dat was ook al goed. Men konde Br(inkgreve) aan Jan verh(uren) of verkoopen.
Zuylen sprak er laatst ook nog met mij over, dat het geen saak was dat ik als
vrouw hier buyten altijt so alleen was, en alles binnen en buyten moest nagaan,
so gij so bij continuatie in de Haag bleef!" .." Onze neef Jan Alex.
Van Hasselt is dinsdagmiddag gestorven, ik ben er nog meer treurig als wel
opgeruimt over, hoewel ik hope het ons mede sal vallen. De eerste brief
behelsde de tijding van sijn dood, de tweede een brief van Arnold Op ten Noort
om kennis te geven dat sij 3 directeuren Wilbrenninck, Sluyter en Op ten Noort
voornemens waren om saterdag sijnde heeden het testament te openen, en versoeken
Ued ter bijwoning van dat geval. Ik heb geantwoord gij nog in den Haag
waart, en ik versogt een spoedig berigt en vervolgens copie van 't
testament. Nu geve God de man wel omtrent ons gedagt hebben, ik heb nog een
swaar hooft (dit onder ons) ik laat sulx ook niet blijken....So ontfang ik een
uittreksel van het testament, sie hier het hoofsakelijk::.... Verder ons vijven
in egale porties... Dus siet gij dat wij egaal mededeelen, ik was nog bang voor
hatelijkheid. Om 10 uur: ik krijge so de aangename tijding dat onse lieve
Tietje verlost is van een soon. God sij gedankt, feliciteert Wentholt van ons
hartelijk. Daan Schepper is heel wel dus alles na wens, waart gij nu bij ons om
in onze vreugde te deelen ik sitte met Sander alleen en eten een beetje dikke
melk, suijnigjes om wat uit schuld te geraken...". De brief eindigt::
" ik ben voor altoos u hartelijk feliciteerend met de jonge Heer, al weer
een kleynzoon; ik ben u omhelsend Uw liefhebbende E.A.Weerts geb Wentholt. "
In deze brief wordt, voor zover nij bekend, voor het eerst gerept over verhuur
of verkoop van Brinkgreven. Zoals hierna zal blijken, zou het nog jaren duren
voordat de Brinkgreve verlaten zou worden, de verkoop in veiling vond, zoals
reeds op blz. 8 vermeld, in 1828 plaats na het overlijden van Mr. Weerts. Ook
later wordt hierop herhaaldelijk aangedrongen en zo schrijft zoon Johan in een
brief van augustus 1810 aan zijn ouders " Waarin gijl. oeconomiseren zult,
zo lang Gij op Brinkgreve blijft zitten, betuige ik niet te kunnen
begrijpen." Dat een ieder van de slechte tijden onder de Franse bezetting
te lijden had, blijkt uit het vervolg van zijn brief: " Het spijt ons wel
dat wij met onze huizen alhier zoo
|
|
Blz. 27
vastgenesteld zitten en wanneer wij die (tegen) redelijken prijs konden
verkoopen zouden wij resolveren om metterwoon naar eene kleine plaats te
verhuizen. à de grands maux de grande remèdes - en die in zulke gevallen gene
courage of fermiteit genoeg heeft om eene grote resolutie te nemen., heeft zig
zelve de nadeelige gevolgen te wijten. Onze paarden zijn reeds lang weg met de
koetsier, de andere knegt gaat ook met die meiden welke kunnen gemist worden,
enfin ons huishouden ondergaat eene gehele reductie. Over de gouvernante word
nog gedelibereerd en het hangt er van af of wij daarvoor een fonds kunnen
vinden.
Op 7 augustus 1810 schrijft hij
nogmaals: " Laat de menschen praten zoo zij willen, elk verstandig man keurt
dit goed en doet hetzelfde en die ten koste van zijn beurs of kinderen nog den
grooten Heer wil blijven uithangen word veracht en zoo men zig ooit over eenige
vermindering zoude hebben kunnen schamen, in dit geval voorzeker niet. Eene
publieke calamiteit is er de oorzaak van en een ieder deelt in het zelfde lot en
de menschen hier denken er in 't algemeen zoo over en de fatsoenlijke lieden
schamen zig niet om elkanderen openlijk over hunne verminderingen te
onderhouden.... Het is gelukkig dat gij op de propositie van de Jongh om
voor de penningen te Rotterdam liggende Russische of Pruisische obligatien te
koopen, daartoe niet geresolveerd zijt, daar beide die effecten zedert weinige
dagen allerverschrikkelijkst gedaald zijn op de geruchten die er ten aanzien van
beide Mogendheden loopen. Wat er van worden wil zal de tijd leren en ik ben ten
dien opzigte niet zonder alle vrees, daar ik nog een aanzienlijk parthijtje van
dat goed tegen de vorige hoge prijzen in de maag heb zitten, wanneer men het
anders durfde wagen was daaraan nu fraay wat te verdienen, maar wie weet wat er
gebeuren kan en ik voor mij vertrouwe geen van die vrienden meer: het is zoo
gemakkelijk om maar door een pennestreek zig van zijne schulden te ontdoen en
groote voorbeelden vinden navolging. Onze stad ligt vol Franschen die geen
duit op zak hebben en ten koste van arme burgerij leven en daarbij zeer brutaal
en exigeant zijn. Wij hebben onze inquartiering eerst besteed dog dit loopt
thans te duur aan, waarom wij nu geresolveerd zijn om de vrienden in het huis
te nemen en ons die last te getroosten, tot heden bevinden wij ons daar nog zeer
wel bij. Alex is thans bij Tante Engel op het Elze gelogeerd....Elien en Zuylen
zijn gisteren alhier gearriveerd en hebben uw beider welstand weder
gecommuniseerd .... Ik blijve steeds met alle achting UEd liefh. en gehoorz.
zoon J. Weerts."
|
|
Blz. 28
20 september 1810 schrijft schoonzoon de Jongh uit Rotterdam,:
" Men heeft hier heeden weeder tijdingen ons land met de voormalige
Spaansche Nederlanden weeder zouden verenigd worden, en een apart bestuur
ontvangen. Ook de effecten zouden gedeeld worden 1/3 op 't Grootboek, 1/3
Lijfrenten en 1/3 weg, maar zekerheid is er niet." Dit gaat dus al
bedenkelijk veel op de latere tiercering lijken!
Uit alles blijkt wel dat de
Fransche tijd geen pretje was, en het zou nog erger worden ! Inmiddels is de
weduwe van Arnold Weerts hertrouwd met Verstege. Een succes schijnt dit huwelijk
niet te zijn geweest, zelfs de gelden van de minderjarige kinderen Weerts
liepen gevaar. Johan Weerts schrijft daarover aan zijn moeder op 26 mei
1812:" de domheid en indolentie van V, zijn de oorzaken van zijn ongeluk en
deze bestieren zijn gedrag nog op dit oogenblik. De toon die hij nog schijnt
aan te nemen is alsof hij het grootste gelijk had, en D. gelooft wat hij haar
voorpraat, dog zulke menschen verdienen medelijden en dat is al wat ik er van
zeggen kan." Geen wonder dan ook dat Arnold op ten Noort in het zelfde jaar
als voogd over die minderjarigen wenst te worden ontslagen, zoals hij schrijft
aan Mr.G.A.Verstege, adjointmaire van Zutphen op den huize De Bosch bij
Brummen.
In die tijd zuchtte Deventer, evenals de rest van ons vaderland, onder het
Franse juk. In het Aardrijkskundig woordenboek van A.J.van der Aa, derde deel,
1841, komt daarvan op blz.292 de volgende beschrijving voor:
" Moest Deventer, sedert den
eersten intogt der Franschen, in het begin des jaars 1795 tot op het jaar 1814,
even als alle andere oorden van ons Vaderland, een ruim aandeel hebbende in de
drukkende gevolgen hunner overheersching , daagde voor haar echter het licht
der verlossing. Het was toch niet, dan na een beleg van bijna zes maanden dat
zij zich van het juk der Fransche overheersching ontslagen zag. In het begin van
november 1813 bestond de bezetting uit veertig man kustkannonniers en Gens
d'armes, doch, den zevenden, werd zij met ruim 800 man, meerendeels uit
papillen bestaande, onder het bevel van den Generaal Baron Van Schinner,
versterkt. Deze stelde op den 10 November de stad in staat van beleg, ontbond
het stedelijk hestuur en stelde eenen raad van verdediging aan, uit hem zelven
en eenige andere officieren der bezetting bestaande. Ook maakte men nu reeds
dadelijk eenen aanvang met de tuinhuizen buiten de stad af te breken doch te
midden dier verwoestingen, vertoonde zich reeds, op den avond van de 12, zeer
onverwacht, eene
|
|
Blz. 29
bende Kozakken, welke onversaagd tot aan den slagboom buiten de Brinkpoort
doordrong. Ten ongelukke van de ingezetenen was de kapitein der Genie Morlet,
die het werk bestuurde, vaardig genoeg om nog in tijds door het sluiten van de
barriers het indringen van dat krijgsvolk te beletten. Wordende hij reeds van
zoo nabij door de Kozakken vervolgd, dat hij niet dan door eenen sabelhouw in
het hoofd te ontvangen, binnen kwam. De Kozakken kwamen zich wel weder den
volgenden dag, nu eens in grooter dan in kleiner getal, voor de stad vertoonen,
en van weerskanten werden wel kogels gewisseld, doch men had nu van binnen reeds
voorzorgen genoeg gebruikt om zich tegen krijgsvolk zonder geschut te
beveiligen. Daarenboven werd de bezetting eenige dagen later met nog ongeveer
800 man, komende van Wesel, versterkt. In den laten avond van den 25 werd de
stad van den kant van de Brinkpoort op het onverwachts aangevallen en met
kanonkogels en houwitzers zeer nadrukkelijkjk beschoten, waardoor eenige
ofschoon niet zeer aanmerkelijlte schade aan de huizen in het midden der stad
werd toegebragt. Dan noch deze aanval, noch het zenden van onderhandelaars
konden den Bevelhebber tot overgave bewegen. Ook van den anderen kant werden
geene verdere dwangmiddelen beproefd. Alleen vergenoegde men zich om, met eene
aanzienlijke macht Kozakken, de vesting van toen af te omsingelen en in te
sluiten. Zulks had ten gevolge dat de landbewoners, zoo door dit aldaar
gelegerde krijgsvolk, als door de uitvallen der belegerden, veelvuldigen
overlast en groote schade te lijden hadden, en dat de burgerij van Deventer,
langer dan vijf maanden, onder afwisselende hoop op verlossing en vrees voor
zwaardere onheilen, de drukkende lasten van inlegering, afpersingen van
aanmerkelijke geldsommen, vorderingen van allerlei zaken en berooving van de
onschuldigste genoegens des levens, heeft moeten doorbrengen. Eerst den 15 april
1814 werden de onderhandelingen tot overgave aangevangen en den volgenden dag
een wapenstilstand getroffen. Terwijl eindelijk, den 26 dier maand de bezetting
met krijgseer, wapens en bagaadje uittrok om zich naar Frankrijk te begeven,
waarop dadelijk een gedeelte der Nederlandsche landmilitie binnentrok. Terwijl
nog, op den avond van dienzelfden dag, door de inwoners van alle gezindheden, in
hunne onderscheidene vergaderplaatsen, een plegtig dankuur voor de heugelijke
verlossing gehouden werd."
|
|
Blz. 30
Nog uitvoeriger verslag omtrent de beproevingen, welke de Deventer bevolking in
die tijd moest ondergaan, is te vinden in " Nationaal Gedenkboek der
Hernieuwde Nederlandsche Unie van den jare MDCCCXIII", door J.Konijnenburg,
in 's Gravenhage, bij Johannes Allart MDCCCXVI, blz. 367 e.v., waaraan nog het
volgende is ontleend:
De dagen van 8 January en 9
Maart 1814 mogen bij uitzondering genoemd worden als krijgstooneelen van meer
ernstigen aard, waarin het hevig musketvuur aan vele personen van wederzijds het
leven en aan.de Stad eenige verwoestingen kostede ... Ongelukkig trof Deventers
Ingezetenen alle de droevige ondervinding welke een gestreng blokkade immer
verschaffen kan. Zeer gemeenzaam waren des Kommandants vorderingen van allerlei
leef- en krijgsbehoeften, waaraan, hoe moeijlijk soms, buiten alle tegenspraak
moest worden voldaan. Een vordering in geld, eerst van een kleine som, daarna
van niet minder dan 25000 gulden in 3 termijnen onder bedreiging de onwilligen
naar Parijs te zenden, en eindelijk in February nog vergroot door een
brandschatting van 25.500 gulden, door 150 aanzienlijken moetende worden
voldaan, was ongetwijfeld voor een bevolking van nauwelijks 9000 zielen te
buitensporig, om onder eenen anderen naam, dan van willekeurig krijgsgeweld, te
kunnen begrepen worden .... Hoe zeer de overvloed van 92 0xhoofden wijn, al mede
bij willekeur voor het garnizoen gevorderd, de ontzettende voorraad van bier en
meel en vaatwerk, koren en vleesch, deels bij de uitvallen van rondom geroofd,
deels ook van de Ingezetenen zelve geëischt, gaf juist de gedurig herhaalde
vordering, bij den last der inkwartiering, eene doorgaande aanleiding tot het
hevigst misnoegen .... Hooggaande bovenal was, te midden dezer geweldenarijen,
in Sprokkelmaand van 1814, de Watersnood door de gestadige wassing der rivier,
tot bijkans 24 voet hoogte bij zware vorst veroorzaakt. Gansche straten en
stegen waren onder het water bedolven. De zware stroom had reeds meerdere der
kostbaarste omvergehouwen boomen ontvoerd. De zoo schoone stad vertoonde van
rondom niets anders dan een openbare zee. Van Diepenveen .... liet zich de trom,
de noodklok en het geschut hooren ten teeken van plaats grijpende ramp. De Stad
zelve, slechts nog aan één zijde van de Brinkpoort, ofschoon ook niet zonder een
paar voeten water, toegankelijk ziet zich aan de hoogste ellende blootgesteld
om, bij langeren duur, uit gebrek aan hulp, door het water verzwolgen en door
honger verteerd te worden. Gelukkig echter weken beide gevaren voor een
gunstiger seizoen."
|