Klik hier om terug te gaan naar deel 1
29 6e Generatie De namen der uit het huwe- lijk de Jongh/Raeber geboren tien kinderen zijn: I Daniel Dzn geboren in 1775 en reeds in 1778 overleden. II Erdwin Adrianus geboren 20 maart 1777 en den 16en januari 1800 gehuwd met met de 21 jarige Theodora Jordens. Zij was den 6en mei 1778 geboren als dochter van het echt- paar Med. Dr Gehard Jordens te Haarlem en Hendrika Elisabeth Martens. [*] Van de uit deze verbintenis gebo- renen overleden twee kinde- ren de beide ouders. Theodora Jordens Overleed den 27en december 1807. Den 4en april (1809) hertrouwde Erd- win Adrianus met Emilia A- lida Weerts, geboren 6 september 1780 en dochter van Mr. Arnold Jacob Weerts en Eva Alexandrina Went- holt. Dit tweede huwelijk bleef echter kinderloos en Emilia Alida Weerts is den 22en october 1832 over- leden. III Daniel Dzn geboren in 1778 en gehuwd met Mary Smith (Branche der gebr. John & James de Jongh)
*] Hier vergist de schrijver zich. De ouders van Theodora waren Mr. Coenraad Alexander Jordens en Johanna Wilhelmina Scheltinga. Meer info..>> [HdB]
30 Daniel Dzn is in 1830 gestorven en zijne weduwe overleed in 1849 IV Johannes, geboren in 1779. Hij trad 4 februari 1819 in den echt met Eli- sabeth Maria van Hoytema. Uit hunne echt werden geen kinde- ren gewonnen. Zij overleden respec- tievelijk in 1857 en 1865. V Anna Maria, geboren in 1782 zij werd de echtgenote van den heer van Oven, welk huwelijk kinderloos bleef. Als weduwe hertrouwde zij 3 november 1809 met den broeder der 2e vrouw van Erdwin Adrianus Mr. Coenraad Alexander Weerts. Haar tweeden echtgenoot schonk zij acht kinderen en overleed in 1830. VI Frederik Johannes , geboren in 1783 en ongehuwd overleden in 1812 VII Jacobus, geboren in 178(5) en reeds twee jaar later in 1787 overleden. VIII Johanna Sophia Lucia, ge- boren 24 februari 1787, werd 11 november 1810 de echtgenote van Mr. Hen- drik Frans van Meurs, bur- gemeester van Harderwijk en wonende te Hulshorst, uit welk 31 huwelijk drie kinderen werden geboren. Mr H.F. van Meurs is 9 maart 1864 gestorven en zijne weduwe Johanna Sophia Lu- cia, op ruim 88 jarigen leeftijd den 6en april 1875. IX Lucia Maria, geboren in 1789, huwde voor de eerste maal met den heer Hendrik Jan Anthonie Kallenberg van den Bosch, uit welk huwelijk 3 kinderen wer- den geboren. De heer H.J.A. Kallenberg van den Bosch overleed in 1823. Zij- ne weduwe hertrouwde in 1830 met Mr. Christiaan Petrus Elisa Robidé van der Aa en in 1846 is zij overleden. X Elizabeth , welk kind zeer jong is gestorven Volgens het testament van Da- niel Adrzn, berustend met de boedelbeschrijving in het oud archief der gemeente Rotterdam behoorden de broeders Erdwin Adr- anus en Daniel Dzn o.a. tot de ex(e)cuteurs testamentair. De Rotterdams(ch)e Kopermolen kwam in handen der zoons van Daniel Adr.zn en geraakte daar 32 na in het uitsluitend bezit van Johannes, den lang levenden der broeders. Met Elisabeth van Hoytema zijne echtgenote waren zij de laatsten der famille de Jongh die er hebben gewoond. In 1834 of 35 werd de Koper- pletterij, welke met verlies werk- te gestaakt. Johannes reeds op leeftijd komende was beslist ongeneigd om ter verkrijging van betere resultaten de plet- terij te laten voorzien van door stoom gedreven werktuigen, het- geen trouwens wegens de grote concurrentie reeds jaren te voren had dienen te geschieden. Geen kinderen hebbende en overigens het buiten met ge- noegen bewonende was Johan- nes evenmin geneigd om het bouwplan van wijlen zijn vader te doen uitvoeren hetgeen zeer begrijpelijk is. Meer gevoelde hij voor landbouw en heeft dan ook nog veel aan de bezitting ver- beterd door gehele streken zan- derigen en moerassigen grond in bos en weiland te herscheppen. 33 Zeer mild van aard zijnde, de- den de echtelieden veel op philan- tropisch gebied en waren een ze- gen voor de armen in den omtrek. Algemeen geacht en betreurd zijn beide ten grave gedaald. Nadat de weduwe van Jo- hannes in 1865 was overleden kwam de bezitting in handen van vier neven van Hoytema en ten slotte werd de heer Aleid J. van Hoytema er de enige ei- genaar van. Laatst genoemde richtte er een luciferfabriek op welke la- ter vervangen is door een inrich- ting voor houtbewerking. Zeer goed onderhield de toen- malige eigenaar het buiten waar hij met zijne vrouw en kinderen vele zomers aange- naam doorbracht. In mei 1887 overleed de heer Aleid J. van Hoytema en het daarop volgende jaar verkocht zijne weduwe de bezitting aan de heer van der Lee. De naam werd toen veran- derd en de vroegere Rotterdams(che)e Kopermolen heet nu Eikenhorst. Thans worden er cementwerken
Het landgoed heet tegenwoordig weer 'Rotterdamse Kopermolen' Meer info..>>
34 van allerlei aard gefabriceerd. Erdwin Adrianus, na het overlijden in 1778 van zijn broeder Daniel Dzn de oudste zoon behoor- de evenals zijn voorouders tot den handelsstand en bleef te Rotter- dam gevestigd. Volgens het werk "Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam van den heer Unger was hij er tevens lid van den raad der vroedschap en in verschillende functies werk- zaam zoals schepen, commissa- ris van de wisselbank lid van het tribunaal de commerce enz.. Na het vertrek in 1795 van onzen stadhouder prins Willem V naar Engeland en gedurende de daarop volgende Franse over- heersing in ons land welke Na- poleon I ten slotte in 1810 aanlei- ding gaf om Nederland bij Frank- rijk in te lijven bleef Erdwin Adri- anus een trouw aanhanger van het huis van Oranje het- geen ook kan blijken uit het vol- gende historische feit: Eenigen tijd voor de komst van den prins van Oranje (Later koning Willem I) in het vaderland (30 november 35 1813) ondernam de Rotterdamse advocaat Mr. Francois Fretz van Scheveningen uit een zending naar Engeland. Bespreking met den heer J.F. van Hogendorp burgemeester van Rotterdam en overleg met den heer Karel Gijsbert van Hogendorp te 's Graven- hage was aan den zending vooraf gegaan. Te Rotterdam teruggekeerd trachtte de heer Frets de stedelijke regering van de noodzakelijkheid te overtuigen om een fonds op te richten voor de mannen der Rot- terdamsche landmilitie. In de " Rotterdamse Historie- bladen " het reeds genoemde werk der heren Scheffer en Obreen komt over deze gebeurtenis een opstel voor van dien zelfden advocaat François Frets hetwelk (..) getiteld is : "Herinneringen aan november 1813" en waarin de volgende treffende verklaring is vermeld. "Zoude men geloven kunnen dat op de eerste aankondiging wegens een op te richten fonds voor de mannen der Rotterdamse landmilitie de stedelijke regering 36 (.............................) (........) aan mij haar ongenoegen liet blijken en uitdrukkelijk haar spijt te kennen gaf daarin niet vooraf gekend te zijn wanneer zij mij zeker iets dergelijks zouden hebben ontraden." "Zoude men kunnen geloven hoezeer dit bijna de eerste daad van consequentie was dat nie- mand harer leden voorzover zij zich actief gedroegen en in de vergadering ten raadhuize ver- schenen in dit fonds heeft deel- genomen, uitgenomen de heer Erdwin Adrianus de Jongh die zich zelf met de mede adminis- tratie heeft gecharcheerd." Naast zijne ambtsplichten als lid van den raad der Rotterdamse Vroedschap maakte Erdwin Adri- anus zich no(g) in andere be- trekkingen verdienstelijk. Zo was hij door Koning Willem I be- noemd tot lid der Evangelisch Lutherse synode en behartigde in die hoe- danigheid de belangen zijner ge- loofsgenoten. Voorts was hij een ernstig beoe- fenaar van kunsten en wetenschap- 37 pen, terwijl hij ook op historisch gebied opmerkenswaardige ar- beid heeft verricht. Zijn werkzaam leven eindig- de op 56 jarigen leeftijd. Hij over- leed in Rotterdam den 25en september 1833 ten zijnen huize, 't welk gele- gen was aan het "Nieuwe Werk", wijk U No. 55 Het geschiedkundig werk der heren Scheffer en Obreen deelt het volgende mede betreffende zijne nalatenschap: "Bij zijn dood liet de heer Erd- win Adrianus de Jongh ene be- langrijke bibliotheek na die den 2en en 3en december 1833 in het open- baar verkocht werd, blijkens den gedrukten catalogus, waarvan een exemplaar voorhanden is bij Frede- rik Muller boekverkoper te Am- terdam, die ons in de gelegenheid stelde daarvan inzage te nemen. Hieruit muntte vooral uit de op pagina 20 van dien catalogus uit- voerig beschreven "Atlas van de Va- derlandse Historie", gerangschikt volgens Wagenaar's geschiedenis en het vervolg in achtien por- tefeuilles. 38 Hij moet een man van veel lief- hebberij geweest zijn, blijkens eigenhandig door hem vervaar- digde beredeneerde registers die bij dezen atlas gevoegd waren en waarin de spotprenten van de politieke verwikkelingen in 1780- 1787 en van het tijdvak 1813-1814 door hem niet slechts beschreven maar ook door hem verklaard zijn. Deze gehele atlas werd aange- kocht door den bekenden verzame- laar van Nederlandse geschied- kundige prenten Dom. J.J. van Voorst die hem de 29en en 30en november 1858 door den gemelden boekhandelaar Frederik Muller te Amsterdam weder in het open- baar deed verkopen. Vreemd komt het ons voor al- dus luidt het artikel verder dat van beide kunstliefhebbers {zie ook bij Daniel Adrzn}, vader en zoon, met geen enkel woord wordt melding gemaakt in de werken van de heren Immerzeel of Kram. In de "Algemene Kunst en Letter Bode" zowel van 1810 als van 1833 hebben we mede niets omtrent beide verzamelingen vermeld gevonden. 39 Tot de nalatenschap van wijlen E.A. de Jongh, behoorden geen andere onroe- rende goederen dan 4 graven , de No.'s 32, 33, 150 en 259 allen gelegen op den trans in de grote of St. Lau- renskerk te Rotterdam welke goe- deren bij verschillende in 1810 geslo- ten notariële acten in zijn bezit waren gekomen. {Begraafplaatsen onzer voorouders}. Een onderzoek 't welk ik in de St. Laurenskerk verrichtte naar deze eigendommen heeft maar gedeel- telijk aan mijne verwachtingen beantwoord daar slechts één der graven werd gevonden. Mijn geleider verklaarde dat de 3 overige graven waren overbankt hetgeen zeggen wil dat sedert het begraven in de kerk had opgehou- den, grote zitbanken op de grafste- nen waren aangebracht ten dienste van de bezoekers der godsdienst oe- feningen Daar het niet aanging om de zitbanken te doen verplaatsen wegens gebrek aan ruimte daartoe, moest verder onder- zoek worden gestaakt. Wel bezichtigde ik nog het inderdaad prachtige koperen hek van welk sieraad bij de 2e generatie mededeling is gedaan. 40 7e generatie. De namen der beide kinderen uit het huwelijk de Jongh/Jordens die hunne ouders overleefden zijn: I Lucia Wilhelmina, die in 1800 is ge- boren en de echtgenote werd van den heer Willem George Frederik van Heems- kerk. Zij overleed in 1850 terwijl de heer van Heemskerk in 1865 is gestor- ven. II Coenraad Alexander, geboren den 12en Januari 1803. Den 12 januari 1837 huwde hij voor de eerste maal met Johanna Henriëtte Wilhelmina van Heemskerk. Zij was 14 dec. (1806) te 's Hertogenbosch geboren en het enig kind der echtelie- den Stephanus Wilhelmus Frederikus van Heemskerk en Maria Henriëtte Deamen. Deze verbintenis was van korten duur. Reeds den 15en januari 1840 overleed zij te Samarang. Ook de beide uit dit huwelijk geboren kinderen zijn jong
*)
De naam is van Heemskerck met ck [HdB]
41
gestorven.
Als kinderloos weduwnaar hertrouw-
de hij den 6en dec. 1843 te Samarang met
de op dien dag juist achtienjarige
Augusta Carolina Gehne, dochter
van Karel Frederik Gehne en zijne echt-
genote Sara Hester Klamberg.
Uit dit tweede huwelijk werden ne-
gen kinderen gewonnen.
Overeenkomstig zijn eigen verlan-
gen werd Coenraad Alexander op-
geleid voor de rechterlijke macht.
Reeds op 22 jarige leeftijd had hij
de vereiste studiën aan de hoge-
school te Utrecht volbracht en vestig-
de zich als advocaat te Antwerpen,
ook als advocaat van Het Domein.
Voorts was hij aldaar ingedeeld als
luitenant bij de schutterij.
De zeer gespannen verhouding die
van lieverlede met de Noordneder-
landse gewesten was ontstaan en
de daaruit voortvloeiende ern-
42
stige verwikkelingen noopten hem,
na gevraagd en verkregen eervol
ontslag uit den schutterlijken dienst,
in november 1830 naar Rotterdam
terug te keren.
Te Rotterdam werd hij als 1e lui-
tenant bij de mobiele schutterij inge-
deeld, maakte in dien rang de tien
daagse veldtocht tegen België mede
(2-12 augustus 1831) en werd wegens
zijn daarbij betoond schitterend mi-
litair gedrag door Koning Willem I
benoemd tot ridder der Militaire
Willemsorde, terwijl ook het meta-
len kruis hem werd toebedeeld.
Nadat zijn vader de 25en septem-
ber 1833 was overleden oordeelde
hij het raadzaam om als rechter-
lijk ambtenaar in Nederlands-
Indischen staatsdienst over te gaan.
Het volgend jaar legde hij met suc-
es het dusgenaamd groot ambte-
naars examen af en vertrok in No-
vember 1834 naar Ned. Oost Indië.
43
Gedurende ruim acht en twintig
jaar is hij als zeer ervaren rechter-
lijk ambtenaar in Ned. Oost Indië
werkzaam geweest en maakte er
zich voorts in tal van andere be-
trekkingen verdienstelijk.
Een waardevol souvenir van
zijn verblijf in Ned. Oost Indië, in het
bezit onzer famille berust
bij mijne oudste zuster
Carolina, thans wonende in Span-
je te Barcelona.
Dit aandenken werd hem geschon-
ken door Generaal Karel Bernard
Hertog van Saksen Weimar, die van
16 april 1849 tot 15 december 1857
commandant van het Ned. Indi-
sche leger is geweest en bestaat uit
een klein fraai gouden beeldje dat
op het hoofd een aparte sigaren asbak-
je draagt en met beide handen steunt.
Met het geschenk van den Hertog ont-
ving hij tevens diens goed gelijkend
44
portret in salonformaat waarop een
vriendelijk en door den Hertog onder-
tekende groet voorkomt.
In het rechtskundig tijdschrift
"Het recht in Nederlands-Indië" is
zijn eervolle loopbaan tot hij in 1863
naar het vaderland terugkeerde al-
dus beschreven:
"Meester Coenraad Alexander
de Jongh was in 1825 aan de hoge-
school te Utrecht tot doctor in de bei-
de rechten gepromoveerd. Na verde-
dediging ener dissertatie: de pactis
praesertum secundum juris na-
turalis principia.
"Hij vestigde zich te Antwerpen
als advocaat en oefende ge-
durende een vijftal jaren ook als
advocaat van het domein de rechts-
practijk uit."
"Maar toen de Belgische onlusten
uitbarsten gaf ook hij gehoor aan
den roepstem van den koning die
45
zijn Nederlands volk opriep tot den
krijg en hij verliet de rechtzaal waar
hij zo menigwerf de rechten zijner
medemensen had verdedigd met
pen en woord om de rechten van
het vaderland te helpen handha-
ven met het zwaard."
"Op 17 november 1830 werd hij
op zijn verzoek eervol ontslagen
als 1e Luitenant bij de schutterij
in Antwerpen en in dien zelfden
rang geplaatst bij het eerste ba-
tallion der mobiele schutterij van
Rotterdam en gedurende den tijd
dat de eerste van den dienstdoende
schutterij mobiel zoude zijn toe-
gevoegd aan den staf van den Kolo-
nel, later generaal majoor des Tom-
bes, kommanderende de eerste
brigade der tweede divisie In-
fanterie."
" Als zondanig werd hij wegens zij-
nen bij Ravels en bij den Ijzerberg
bij Leuven betoonden moed, gede-
46
coreerd met de Militaire Willems-
orde 4e klasse."
" Na ook gerechtigd te zijn verklaard
tot het dragen van het metalen kruis
verkreeg hij bij koninklijk besluit
van 23 october 1834 een eervol ont-
slag uit zijne militaire betrekkin-
gen en begaf zich naar Indië ten-
einde aldaar den staat in burger-
lijke betrekkingen te dienen."
"Op 23 februari 1835 kwam hij
voorzien van het radicaal van Oost-
Indisch ambtenaar te Batavia aan."
"Bij gouvernementsbesluit van
22 september 1835 werd hij provisio-
neel belast met de functies van secre-
taris en fiskaal bij de rechtsbank
van omgang in de Westerafdeling
van Java. Bijna een jaar later werd
hij benoemd tot lid in den raad
van Justitie te Samarang. Op 12
maart 1837 in dien te Batavia. Op
13 februari 1838 tot omgaand rechter
in de Westerafdeling. Drie maanden
47
later tot fiskaal bij den Samarang-
se raad. Op 15 januari 1839 tot
president van die rechtbank. Op
6 september 1850 tot president van den
Raad van Justitie te Batavia en
op 27 december 1851 tot vice-president
van het Hooggerechtshof in Neder-
lands Indië."
"Ook in andere geheel honorifie-
ke betrekkingen diende hij het gou-
vernement met ijver en nauw-
gezetheid. Zo was hij geruimen
tijd commandant der Sama-
rangse schutterij, president van
het gereformeerd weeshuisbestuur
te Samarang, lid van de subcom-
missie van onderwijs aldaar, pre-
sident der hoofdcommissie van
onderwijs, lid van een commissie
van strafwetgeving, fungerend pre-
sident der zogenaamde commissie
van revisie ingesteld bij het regle-
ment op het beheer van 's lands
geldmiddelen."
48
"Zijn benoeming tot ridder der
orde van den Nederlandsen Leeuw
in 1857 mocht hem een blijk zijn dat
de regering zijne verdiensten op prijs
stelde."
"Hij was een trouw, verdienstelijk
ambtenaar, een gemoedelijke, recht-
vaardig rechter en daarbij getuige
zijne uitgave van het Nederlands Indisch
burgelijk wetboek met aanteke-
ningen (in 1857) voortdurend een
ijverig beoefenaar van de rechts-
wetenschap.
"Geacht door allen die hem kenden.
Betreurd door velen verliet hij,
na ruim acht en twintig jarig onaf-
gebroken verblijf in deze gewesten, op
den 1en maart 1863 Java."
"Moge de rust in het dierbaar va-
derland hem zacht zijn en hij
nog vele jaren gelukkig en gezond
zich kunnen wijden, gelijk hij
het wenste aan de opleiding en
vestiging van zijn dierbaar kroost."
49
Na in 1863 in het vaderland te zijn
teruggekeerd, vestigde hij zich met-
terwoon in Utrecht. In die stad ver-
leende hij krachtig medewerking
en steun aan verschillende instel-
lingen op zedelijk en menslievend
gebied. Zo was hij geruime tijd
een ijverig lid van de vereniging
tot zedelijke verbetering der gevan-
genen. Ook de belangen der Evan-
gelisch Lutherse weeskinderen be-
hartigde hij als bestuurslid van
het betreffend weeshuis.
Nog tien jaar mocht hij gespaard
blijven voor zijn gezin. Zijn welbes-
steed leven eindigde in den ouder-
dom van ruim 70 jaar. Hij over-
leed den 28en mei 1873. Zijne wedu-
we ontsliep ruim 66 jaar oud zijn-
de den 8en april 1891.
Beider overschot is bijgezet te Utrecht
in het aan onze famille toebehorend
graf No. 58 gelegen op het oude gedeel-
te van het kerkhof buiten de Tolsteeg-
50
poort in welk graf reeds hunne
jongste dochter, Lucia Wilhelmina
{overleden den 7en januari 1868} rustte.
Hunne oudste dochter Henriette
was nog zeer jong zijnde te Samarang
gestorven. De zeven overige kinde-
ren overleefden hen.
*) Hier eindigt de familiegeschiedenis door C.A. de Jongh.
Een stuk over de volgende generatie is in 1948 toegevoegd
door mijn grootvader Karel de Jongh
8e generatie:
Uit het huwelijk de Jongh Gehne zijn
9 kinderen geboren:
I Karel Adriaan, geb[oren] 15 juni [=juli HdB] 1844
te Semarang. Hij studeerde te Utrecht
in de rechten en trad na voltooing
van zijn studie als rechterlijk ambt-
tenaar in Nederlandsch Indische
staatsdienst. Karel is gehuwd ge-
weest met Kristina van der Chijs,
die vrij jong in 1894 te Breda over-
leed zonder haar man kinderen
na te laten.
Karel overleed in 1914
te Brussel
II Henriette, geb[oren] 1845 te Semarang
en aldaar op jeugdige leeftijd over-
leden.
III Caroline, geb[oren] 1846 te Semarang
Zij huwde met Louis Koester, geb[oren]
1833 (die wijnhandelaar was in
Cette, Frankrijk). Na het overlijden
van haar man vestigde zij zich in
Barcelona, waar zij op hoge leeftijd
is overleden. Uit dit huwelijk
is geboren Adeline, geb[oren] 6 mei
1876 te Cette. Adeline leeft thans
(1948) nog en voorziet te Barcelona
in haar onderhoud door het geven
van lessen in zang en Frans.
IV Donald, in 1847 geboren te Ba-
tavia [=Semarang HdB]. Don had in in Batavia een
wijnzaak. Hij is aldaar in 1902
overleden. Hij is niet gehuwd
geweest.
V Augusta Alexandria, geb[oren] 1850
te Batavia. Guus is gehuwd ge-
weest met Alexander Nie-
meyer. Zij waren gevestigd in
Cette, alwaar uit hun huw-
lijk twee kinderen zijn ge-
boren, Maquerite (Maggie)
10 juni 1884 en Albert, 29 sep-
tember 1887. Beide kinderen
zijn gehuwd, Maggie met een
ingeneur, Jozeph Spiess en
wonen vermoedelijk nog steeds
te Parijs.
VI Theodora Catherina, in
1852 geboren te Batavia. Dorine
is gehuwd geweest met Adolf
Koester (1840-1905). Het huwe-
lijk is kinderloos gebleven.
Dorine is op hoge leeftijd nog
naar Holland gekomen en is
+ - 1920 te Rhene overleden
VII Coenraad Alexander
waarover straks meer.
VIII Lucia Wilhelmina, geb-
ren in 1855 te Batavia en in
1868 te Utrecht gestorven.
IX Johan, geb[oren] in 1857 te Bre-
da. Johan is niet gehuwd ge-
weest en is in 1893 te Magelang
gestorven.
-------
Coenraad Alexander is
den 25 september 1853 te Bata-
via geboren maar vertrok reeds
jong met zijn moeder, broers en
zusters naar Nederland (Bre-
da), zodat hij in Nederland
opgroeid hoofdzakelijk in Utrecht
waar zijn vader zich na zijn pen-
sionering in 1863 vestigde.
Alex trad in 1871 als soldaat
in dienst bij het instructie-
bataljon te Kampen en werd
10 juli 1876 benoemd tot 2e lui-
tenant en ingedeeld bij het
6e regiment infanterie te Bre-
da. Daar de vooruitzichten
in Nederland minder gun-
stig waren verzocht hij om de-
tachering bij het Nederlandsch
Indisch leger en zo vertrok hij
den 20 november 1880 per s.s.
Madoera naar Indie waar hij
al spoedig werd bevorderd
tot 1e luitenant en den 30 juni
1881 ..... overging naar
het Ned. Ind. Leger
Aan boord van de Madoera
Leerde hij kennen de weduwe
Constance Antoinette Maria
Louise Hagedoorn, geboren de
de Brauw. Antoinette was den 10 oc-
tober 1852 te Palembang geboren
uit het huwelijk van den beken-
den Indischen generaal C.A. de
Brauw en Elisabeth Maria van
Heemskerk van Beest. de beide
kinderen uit haar eerste huwe-
lijk waren toenmaals al overle-
den. Alex en Antoinette traden
den 1 october 1881 te Meester Corne-
lis (bij Batavia) in het huwelijk
getuigen waren luit. kolonel
der infanterie Visser, Don (broer)
van Alex en Derk Rolandus Ha-
gedoorn (zwager van Antoinette.
De vele overplaatsingen waar-
aan een officier der infanterie on-
derhevig was spiegelen zich af
in de geboorteplaatsen der kinderen
De oudste twee Mies (1882) en
Coen (1884) zijn geboren te Ternate
(Molukken), Ies (1885) en Dirk (1886)
te Batavia, Karel (1888) te Buiten-
zorg en Guus (1891) te Magelang.
Alex nam deel aan de krijgsver-
richtingen in Atjeh als 1e lui-
tenant van 1884 tot 1886 en als
majoor van 1897 tot 1899 voor zijn
verichtingen in de omgeving van
Melaboe [?] tussen augustus
1898 en april 1899 (acties ter op-
sporing van het beruchte bende-
hoofd Tochoe Oemar) werd hij
eervol onderscheiden bij
koninklijk besluit van 27 december
1899 no. 18. Alex eindigde zijn mi-
litaire loopbaan in juli 1901. Hij
was toen als luitenant-kolonel
plaatselijk militair commen-
dant te Soerabaja.
In deze 20 jaren zijn Alex en
Antoinette met hun kinderen
(en een baboe) slechts eenmaal
met een klein jaar (94/95) met
verlof naar Europa geweest waar-
na Coen en Dirk in Holland ach-
terbleven onder toezicht van hun
oom karel. Ook de meisjes zijn
een tijd uit huis geweest (1898
en 1899) in een kloosterschool te
Batavia. En in 1899 is Karel
naar Nederland gezonden
waar hij mede kwam onder toe-
zicht van zijn oom karel. Een en
ander was noodzakelijk in ver-
band met de geringe onderwijs
mogelijkheden in de buitenge-
westen.
Na terugkomst in het va-
land vestigde het gezin zich
te 's Gravenhage. Al spoedig
bleek het niet wel mogelijk van
de fl. 3500,- pensioen per jaar de
opvoeding der kinderen te beko-
tigen zodat Alex als agent van
een levenverzekering-maat-
schappij eerst van de Winterhur,
later van de Eerste Rotterdamsche
zijn inkomsten moest trachten
te verhogen. Hij deed zulks met
zoveel succes dat hij ten slotte
inspecteur werd bij de eerste
Rotterdamsche. In verband met
zijn werk als zodanig vestigde Alex
zich in 1910 te Heelsum en 3 ja-
aren later te Arnhem in wel-
ke stad Alex bleef nadat hij in
1918 zijn onstlag nam als inspec-
teur.
Alex en Antoinette hebben
het in hun leven waarlijk
niet gemakkelijk gehad maar
hebben toch een hoge leeftijd
bereikt. Antoinette overleed
den 13 mei 1932 en Alex den
22 juni 1934, beide te Arnhem.
Hun stoffelijk overschot rust in
Rhenen (grafruimte 5A-D-12)
met Alex's reeds overleden zuster
Dorine.
De 8ste generatie is door mij naar
beste weten beschreven.
's Gravenhage 7 augustus 1948
w.g. K. de Jongh