Bron: FAW
Waarschijnlijk door Daniel Weerts (1814-1894) overgeschreven opstel van Marie van Hoytema (* 1848), dochter van Aleid Johan (1814-1887) en Louisa Amelia de Jongh (1818-1907). Het echtpaar Hoytema - De Jongh waren de laatste van de familie die de Rotterdamsche Kopermolen bewoond hebben. Het opstel van Marie uit 1888 volgt op het overlijden van haar vader A.J. Hoytema het jaar daarvoor en betreft de geschiedenis van haar ouderlijk huis en de kopermolens van de familie de Jongh in Wenum bij Apeldoorn.



Aantekeningen: Twee oorspronkelijk voor het maken van papier gebouwde watermolens gelegen aan de Wenumse beek kwamen in 1753 in bezit van Daniel Danielzoon de Jongh (1721-1796) die ze ombouwde tot kopermolens. In 1888 was dat 135 en geen 150 jaar geleden zoals Marie dacht. In 1767 maakte Daniel een Nieuw Kopermolen van een benedenstrooms gelegen korenmolen. Nu weer omgebouwd tot korenmolen en als monument bewaard gebleven. Erfgenaam neef Daniel Adriaanzoon (1745-1809) huwde in 1774 met Lucia Maria Raeber.


1	Oorsprong van den Rotterdamsche Koper-	   
	molen	   
	 (volgens een brief van Marie van H	   
	Rotterdam, Kopermolen 31 augustus [18]88)	   
5	           ---------------------------	   
	Ruim 150 jaren geleden kocht de heer Daniel	   
	de Jongh, koopman te Rott[terdam], een papiermolen in de	   
	nabijheid van Apeldoorn en het Loo op de veluwe en	   
	richtte dien in tot een koperpletmolen.	   
10	Een breede beek, uit de Soerensche bergen achter in de 	   
	buurtschap Wieselt ontsprongen, verschafte in vereeniging	   
	met een tweede beek van denzelfden oorsprong het noodige	   
	water. De eigenaar van dezen molen liet geheel op Hol-	   
	landsche wijze een klein buitenverblijf bouwen, be-	   
15	staande uit een koepelkamer met een kelder er onder	   
	en een zoldertje er boven, een keukentje aan de eene en een	   
	slaapkamertje aan de andere zijde. Een onregelmatige	   
	waterkom is door hem in een vijver herschapen met een	   
	steigertje tegenover de koepelkamer op oud Hollandsche	   
20	wijze. Geen kinderen hebbende was het hem een groot genoegen	   
	den eenigen zoon van zijn broeder, zijn petekind, bij zich te	   
	ontvangen. Terwijl nu in verloop van eenigen tijd het 	   
	optrekje wat te klein werd liet de eigenaar er aan	   
	iedere zijde een vleugeltje aanbouwen gelijk men	   
25	de verschillende daken nog duidelijk kan opmerken.	   
	In het nabuurige park en lustslot Het Loo woonde destijds	   
	in het zoogenaamde Waschhuis de heer Raeber, opper-	   
	jagermeester van Prins Willem V, wiens dochter Lucia	   
	Maria omstreeks het jaar 1770 met de neef van den	   
30	stichter van den Kopermolen huwde. Uit dit huwelijk	   
	werden 4 zoons en 3 dochters geboren. Intuschen was ook	   
	voor Nederland de revolutionaire tijd aangebroken en	   
	de eigenaar van de Rott[erdamsche] Kopermolen week in 1787	   
	uit het land en vestigde zich te Laken bij Brussel op een	   
35	schoon landgoed alwaar hij ook overleden is. De Rott[erdamsche]	   
	Kopermolen met al wat er bij behoorde was nu intusschen	   
	het eigendom geworden van zijn neef en petekind Daniel	   
	de Jongh. Deze bracht met zijne vrouw en kinderen nu	   
	voortaan een groot gedeelte van het jaar aldaar door.	   
40	Hij verfraaide het buitengoed aanmerkelijk, breidde	   
	het verder uit en liet er nog een vijver bijgraven en de nog	   
	dusgenoemde Nieuwe Partij aanleggen. Ook het huis	   
		   
	                                                                   Blz 2	   
		   
	werd hem met zijn familie te klein, doch om het genot van	   
	het buitenleven geen enkele zomer te missen deed hij hij twee	   
45	groote massief gebouwde vleugels stichten en woonde 	   
	in het oude gebouw met het voornemen op het jaar daarop 	   
	de nieuwe vleugels te betrekken, het oude te sloopen en	   
	alles gelijkelijk te doen optrekken. Dit plan is evenwel	   
	nimmer ten uitvoer gebracht door verschil met den architect	   
50	en andere min bekende redenen.	   
	De Rott[erdamsche] Kopermolen kwam na de dood van den heer	   
	D[aniel de Jongh aan zijn drie oudste zonen en eindelijk	   
	geheel in handen van den derden, den heer Johannes de Jongh,	   
	gehuwd met mej[ufvrouw] Elisabeth Marie van Hoytema, die de koper-	   
55	pletzaak omstreeks het jaar 1836 of 37 varen liet, meer genoegen	   
	in den landbouw hebbende en ongenegen zijnde om de zaak naar	   
	de nieuwe manier met stoomwerktuigen op zijn vergevorderden	   
	leeftijd te laten inrichten. Geen kinderen hebbende en het	   
	huis met genoegen bewonende heeft hij het vorige plan, om	   
60	alles gelijk te doen optrekken, ook niet ten uitvoer gebracht.	   
	Wel heeft hij nog meer uitgebreid en verbeterd aan de plaats	   
	door geheele streeken moerrassigen en zanderige grond	   
	in bosch en weiland te herscheppen terwijl hij zoowel als zijn 	   
	gade een zegen voor de armen in den omtrek zijn geweest	   
65	en algemeen geacht en bemind ten grave zijn gedaald in	   
	1858 en 1865. De plaats kwam daarna in handen van vier	   
	neven des vorigen eigenaars en ten slotte in het bezit van	   
	één hunner den heer A.J. van Hoytema, die er met zijn	   
	vrouw en kinderen vele zomers aangenaam doorbracht, ook	   
70	veel aan de plaats uitbreidde en verbeterde en er een 	   
	lucifersfabriek {waar in 1876 brand in het gebouw aan den vijver	   
	ontstond dat spoedig weer hersteld werd} oprichtte.	   
	Later werd die fabriek naar Apeldoorn verplaatst en de gebou-	   
	wen toen voor een houtbewerkingsfabriek ingericht en een	   
75	hoogen schoorsteen erbij gebouwd. In mei 1887 overleed de	   
	heer van Hoytema en in juni 1888 verkocht mevrouw van Hoytema 	   
	de plaats aan de de heer van der Lee, nadat die anderhalve 	   
	eeuw in de zelfde familie was gebleven.	   
		   
80	N.b. 5 a 10 minuten gaans van den Rott[erdamsche] Kopermolen	   
	werd toen de koperpletzaak het meest bloeide een tweede	   
	kopermolen aangelegd, de Nieuwe Molen geheeten, welke	   
	echter vroeger is opgeheven en sedert 1858 in vreemde handen	   
	is overgegaan.	   
 

In een tweede getypte versie van deze brief die mijn oom R.Th. de Jongh bij J.J. Pennington de Jongh te Maarsbergen heeft gelezen (mogelijk het origineel) staat hieronder nog:


'Waarde Johan,

Uw opvrolijkend bezoek deed mama en mij zulks een genoegen. Max bleef nog gedurig jankend naar u omzien en was bijna niet aan het touw te houden, zoo als hij trok. Vele groeten ook aan Marie van ons beiden

Rotterd[amse] Kopermolen,
31 augustus 1888

(w.g) T a T Marie v[an] H[oytema]'
Ik vermoed dat de bedoelde Johan, Johan de Jongh (*1852) gehuwd met Maria Wilhelmina Meyer Drees, vader van J.J. Pennington de Jongh is.

<<< Terug <<<



hdebie45.deds.nl/Genea