Bron: FAW
Waarschijnlijk door Daniel Weerts (1814-1894) overgeschreven opstel van Marie van Hoytema (* 1848), dochter van Aleid Johan (1814-1887) en Louisa Amelia de Jongh (1818-1907). Het echtpaar Hoytema - De Jongh waren de laatste van de familie die de Rotterdamsche Kopermolen bewoond hebben. Het opstel van Marie uit 1888 volgt op het overlijden van haar vader A.J. Hoytema het jaar daarvoor en betreft de geschiedenis van haar ouderlijk huis en de kopermolens van de familie de Jongh in Wenum bij Apeldoorn.
1 Oorsprong van den Rotterdamsche Koper-
molen
(volgens een brief van Marie van H
Rotterdam, Kopermolen 31 augustus [18]88)
5 ---------------------------
Ruim 150 jaren geleden kocht de heer Daniel
de Jongh, koopman te Rott[terdam], een papiermolen in de
nabijheid van Apeldoorn en het Loo op de veluwe en
richtte dien in tot een koperpletmolen.
10 Een breede beek, uit de Soerensche bergen achter in de
buurtschap Wieselt ontsprongen, verschafte in vereeniging
met een tweede beek van denzelfden oorsprong het noodige
water. De eigenaar van dezen molen liet geheel op Hol-
landsche wijze een klein buitenverblijf bouwen, be-
15 staande uit een koepelkamer met een kelder er onder
en een zoldertje er boven, een keukentje aan de eene en een
slaapkamertje aan de andere zijde. Een onregelmatige
waterkom is door hem in een vijver herschapen met een
steigertje tegenover de koepelkamer op oud Hollandsche
20 wijze. Geen kinderen hebbende was het hem een groot genoegen
den eenigen zoon van zijn broeder, zijn petekind, bij zich te
ontvangen. Terwijl nu in verloop van eenigen tijd het
optrekje wat te klein werd liet de eigenaar er aan
iedere zijde een vleugeltje aanbouwen gelijk men
25 de verschillende daken nog duidelijk kan opmerken.
In het nabuurige park en lustslot Het Loo woonde destijds
in het zoogenaamde Waschhuis de heer Raeber, opper-
jagermeester van Prins Willem V, wiens dochter Lucia
Maria omstreeks het jaar 1770 met de neef van den
30 stichter van den Kopermolen huwde. Uit dit huwelijk
werden 4 zoons en 3 dochters geboren. Intuschen was ook
voor Nederland de revolutionaire tijd aangebroken en
de eigenaar van de Rott[erdamsche] Kopermolen week in 1787
uit het land en vestigde zich te Laken bij Brussel op een
35 schoon landgoed alwaar hij ook overleden is. De Rott[erdamsche]
Kopermolen met al wat er bij behoorde was nu intusschen
het eigendom geworden van zijn neef en petekind Daniel
de Jongh. Deze bracht met zijne vrouw en kinderen nu
voortaan een groot gedeelte van het jaar aldaar door.
40 Hij verfraaide het buitengoed aanmerkelijk, breidde
het verder uit en liet er nog een vijver bijgraven en de nog
dusgenoemde Nieuwe Partij aanleggen. Ook het huis
Blz 2
werd hem met zijn familie te klein, doch om het genot van
het buitenleven geen enkele zomer te missen deed hij hij twee
45 groote massief gebouwde vleugels stichten en woonde
in het oude gebouw met het voornemen op het jaar daarop
de nieuwe vleugels te betrekken, het oude te sloopen en
alles gelijkelijk te doen optrekken. Dit plan is evenwel
nimmer ten uitvoer gebracht door verschil met den architect
50 en andere min bekende redenen.
De Rott[erdamsche] Kopermolen kwam na de dood van den heer
D[aniel de Jongh aan zijn drie oudste zonen en eindelijk
geheel in handen van den derden, den heer Johannes de Jongh,
gehuwd met mej[ufvrouw] Elisabeth Marie van Hoytema, die de koper-
55 pletzaak omstreeks het jaar 1836 of 37 varen liet, meer genoegen
in den landbouw hebbende en ongenegen zijnde om de zaak naar
de nieuwe manier met stoomwerktuigen op zijn vergevorderden
leeftijd te laten inrichten. Geen kinderen hebbende en het
huis met genoegen bewonende heeft hij het vorige plan, om
60 alles gelijk te doen optrekken, ook niet ten uitvoer gebracht.
Wel heeft hij nog meer uitgebreid en verbeterd aan de plaats
door geheele streeken moerrassigen en zanderige grond
in bosch en weiland te herscheppen terwijl hij zoowel als zijn
gade een zegen voor de armen in den omtrek zijn geweest
65 en algemeen geacht en bemind ten grave zijn gedaald in
1858 en 1865. De plaats kwam daarna in handen van vier
neven des vorigen eigenaars en ten slotte in het bezit van
één hunner den heer A.J. van Hoytema, die er met zijn
vrouw en kinderen vele zomers aangenaam doorbracht, ook
70 veel aan de plaats uitbreidde en verbeterde en er een
lucifersfabriek {waar in 1876 brand in het gebouw aan den vijver
ontstond dat spoedig weer hersteld werd} oprichtte.
Later werd die fabriek naar Apeldoorn verplaatst en de gebou-
wen toen voor een houtbewerkingsfabriek ingericht en een
75 hoogen schoorsteen erbij gebouwd. In mei 1887 overleed de
heer van Hoytema en in juni 1888 verkocht mevrouw van Hoytema
de plaats aan de de heer van der Lee, nadat die anderhalve
eeuw in de zelfde familie was gebleven.
80 N.b. 5 a 10 minuten gaans van den Rott[erdamsche] Kopermolen
werd toen de koperpletzaak het meest bloeide een tweede
kopermolen aangelegd, de Nieuwe Molen geheeten, welke
echter vroeger is opgeheven en sedert 1858 in vreemde handen
is overgegaan.
In een tweede getypte versie van deze brief die mijn oom R.Th. de Jongh bij J.J. Pennington de Jongh te
Maarsbergen heeft gelezen (mogelijk het origineel) staat hieronder nog: