Bron: Handschriften verzameling Archief Deventer (5928 Dv KB 305 Kl)
1 Ik heb dit handschrift verkregen uit de boeken van wijlen den heer Coenraad Alexander van Munster Jor- dens, in leven officier bij de arondisementsregtbank te Deventer en aldaar in 1863 overleden. Het is blijk- 5 baar opgesteld door zijn vader Coenraad Alexander Jordens, die woonde in het door hem gebouwde hier bedoelde huis in de Assenstraat westzijde het derde huis vanaf de Bursensteeg. W.H.C.J. blz. 2 10 Relaas van het gepasseerde te Deventer eenige tijd voor en na de omwenteling van 1795 met het gebeurdes te mijner huize 15 Het was meer dan vier weken voor de nu geeindigden revolutie dat er geruchten kwa- men van aanmarsch van vreemde troupes die deze stad stonden te passeren om reden, zo men voorgaf, van een op han- 20 den zijnde vreede, welke eerste geruch- ten ook weldra bevestigd wierden door de aankomst van over de 200 Hanoversche legerwagens met hunne veldsmederijen, artillerijtrein enz. die hier de IJsselkant 25 langs passeerden en verder naar het Twente vertrokken. Weldra bespeurde men dat de vertellingen van vreede lou- tere uitstrooisels waren en deze demar- che een begin van algemeene vlugt voor 30 de Franschen was. Omstreeks dien tijd arriveerden alhier mede twee wervofficieren onder de titel van generaals Hardij en d' Autichamp genaamt welke twee jagercorpsen in blz. 3 35 in Engelsche soldij zouden oprichten en reeds een hoop vagabonden medebragten, die zig echter vrij wel gedroegen, staande onder een sterke dicipline. Gelijktijdig verscheenen in deze omstreek onderscheiden 40 Corpsen ligte troupen, onder anderen in Wilpe het Corps Artillerie Volante van de prins van Rohan welks hoovdkwar- tier was op het buitengoed van de h[eer] Budde, het Zand genaamd genaamd. Heb die rood- 45 rokken met een ongelooflijken snelheid hunne maneuvres met het kanon zien verrigten. 't Spoedig op en afspringen van de paarden geleek eerder na een voltigeerspel als na een militaire exer- 50 citie. Weinig tijds hierna zagen wij de krijgskasoen van de Engelschen, Hano- veranen en Hessen met eenige cavallerie geëscorteerd aankomen, welke bij onder- scheiden burgers geplaatst wierden. Wel- 55 dra volgden de vlugtende troupes van voornoemde natiën en hiermede begon de elende. Allerhande soort van militai- ren en monteringen zag men verschijnen. Eenige zal [ik] er opnoemen: zwaare Engelsche 60 ruiters zijnde capitale manschappen, Dra- gonders met zilvere helmetten, ligte cavallerie, Blz. 4 Kanoniers en jagers te paard en te voet allerhande couleuren van Hussaren, Hes- sische ruiters en Dragonders mede 65 met casques, alsook infanterie die er zeer smerig uitzagen, van de Hanover- schen meest infanterie, Engelschen, Li lanen als meede een partijtje Berg- schotten, weinige zonder broeken. Ver- 70 beeld u nu eenige duizenden van al dat volk hier en ten plattenlande verspreid en in dat zo een barren en strengen win- ter. Duizenden van wagens en paarden stonden dag en nagt onder den blaauwen hemel. Allen 75 markten ja zelvs onze aangenaame wan- delplaats den Worp was opgepropt. Hier kwam bij de ongemeene schaarsheid van brand- stof dat al aanstonds gelegentheid gaf 80 dat men op voornoemden Worp de ban- ken en omheiningen afbrak en de bomen omver hieuw om er vuren van te stoken. De hoven en tuinhuisjes er bij gelegen leden mede niet weinig last. De wagen- 85 knegten kropen er in. Zommige van hun en hunne paarden stierven van koude en ongemak. Door onvoorzigtigheid raakte het fraaje coupeltje van de wed[uwe] Pieterman in den brand en ver- 90 teerde tot den grond. Menigvuldige reeden ontstond blz. 5 ontstond in dezen stad mede brand als: in 't huis van de H[eer] Hagendoorn aan den Berg, in 't stadswijnhuis in een kel- der bij 't huis van de wed[uwe] van Keulen. 95 Welke alle echter nog spoedig geblust zijn. Op den Brink was het 's avonds bijna dag door de onderscheiden vuuren die er gestookt wierden. Om de elende nu nog te vermeerderen moesten wij het 100 Engelsche hospitaal in onze stad zien, dat verdeeld wierd op de burger- wagt, in de Waag, stadswerkhuis en in de in 1787 geruineerde woning van prof[essor] van der Mark. De rampen en pijnen 105 die die schepselen geleden hebben, ben [ik] niet in staat te beschrijven. Den een bij den anderen stierv op de wagens. Die in voorn[oemde] huisen de tol der natuur be- taalden wierden door hun landsgenoten 110 als beeste krengen buiten de deur ge- smeten. Onder anderen bragt men op zekeren avond eenige doden voor op het plein of balcon der burgerwagt. 's Nagts stijf bevroren stroopte men 115 hun 's morgens de klederen af als een aal het vel. In het werkhuis smeet men 't lijk van een bondgenoot op de bleek. 's Avonds gebrek aan zitbanken hebbende sleepte men blz. 5 den stijv geworden Engelschman weer bin- 120 nen en men ging er in rij op zitten. Hun doode lichaamen wierden met een kar somtijds in opene kisten na de kuilen vervoerd daar de vilder gewoon is zijn paarden en beesten te begraven. 125 Onlangs vond men nog vijf dooden Engelschen in een mestbak en een op 't hoofd in een secreet geworpen. In alle deze akelige omstandigheden hoorde men niets als van roof en plundering van 130 onze geloovs en bondgenoten ten platten lande om maar één proef hier van te geven, zal hun handelwijs op een gedeelte der reisroute van Utrecht op hier kortelijk vermelden. Van Ampsen te Voorthuisen 135 geheel uitgeplundert en 't huis ten gronde toe verbrand, te Milligen het zelvde. Het Loo uitgeplundert, de kostbaarste tapijten dienden tot dekkleeden der paarden die hier passeerden. Appeldoorn , 't Zwaantje 140 't Wezevelt en meer andere woningen ledig gerooft ,'t plaatsje van de nu oud burg[e]m[eester] Heselenberg Kolkhov ge- naamt, uitgeplundert en verbrand. Voorts hebben de meeste hieromheen liggende 145 dorpen het zelvde bitter tot ten deele moeten ondergaan als Wilpe , Voorst, Terwolde Vaassen blz. 7 Vaassen, Nieuwbroek, enz. Uit dit alles is ligt te begrijpen, dat ons Deventer met inkwartiering als overstroomd wierd. Verschei- 150 den dagen hadden wij meer dan 6000 man Engelschen binnen onze muuren en hoe dikwers zagen wij de menigte runderen en schaapen, onze arme boeren ontstolen, door hunne gevloekte roofzieken benden, 155 door deze stad voor hun heen drijven. Ja het menschelijk hart ijst als men de gruwelen hoort door hun gepleegt aan de koele lugt in een boere wooning niet ver van Campen gelegen. Na dese braven 160 landsman met de zijnen nevens zijn aanzienlijk aantal vee en paarden in een nabij gelegen schaapshok opgeslo- ten te hebben stak men het rondsom in vlammen. Den bouwman trachtede 165 de woedende pijnen en stikkende damp te ontkomen. Men wierp hem terug en deed hem met al 't zijnen op de jam- merlijkste wijzen omkomen en verteren. Ik kan nog mag niet verbergen dat mij 170 in deze kommervolle dagen zomtijds de moed ontzonk en met mijne medeburge- ren de bitterste tranen deed storten over het rampzalig lot onzer landgenooten blz. 8 Mijn huis kreeg nu mede zijn beurt van in- 175 kwartiering en moest nevens zoortgelijke in een stal verandert worden. Mijn billet was voor een commissaris generaal van den koning van Engeland Brook Wat- son genaamt met zijn geheele gevolg, 180 bestaande in dezelvs secretaris, ordon- nance en vrouw die voor kok ageerde, kamer- dienaar, taalmeester, rij en lijvknegts. Hijzelve was een 70jarige grijsaart met één houte been, oud admiraal nu 185 Pair van Engeland. Een groot heer, dog tevens een zeer wellevend en goed- hartig man. Wij recipieeerden hem in statie. Zeer gracieus waren zijn gezeg- dens bij zijn arrivement en het gedrag 190 van hem en de zijnen ten mijnen huize roemenswaardig. Hij ontfing mijn kin- deren die aan hem presenteerde met eene innemende vriendelijkheid en deed mij onder anderen nog een notabel 195 plaisir. Een Hessische officier namelijk niet ver van mijn buitengoed De Weelen in een herberg geinkwartierd zijnde liet mij op een gebiedende toon weten [dat] ik mijn buitenhuis voor hem moest in 200 ordre brengen om hem en de zijnen te blz. 9 te logeren en het nodige voor een goede tafel te verzorgen. Ik gaf datelijk van dit voorval kennis aan mijnen ouden krijgsman die mij ried mijn koetsier 205 te paard na dien Hes te zenden en uit zijnen naam hem waarschuwen van terug te blijven, mij verders voor alles reponderende. Dit had het gewenscht gevolg. Hebbende voorts [van] geene Hes vernomen. 210 Intusschen had die inkwartiering vreese- lijke inconvenienten. Mijn huis was een stal gelijk. Nagt en dag kwamen er lieden van allerlei staaten rang om den ouden generaal te spreken. Het af en aankomen 215 van expresses was onophoudelijk. Zijn ge- volg kookten en braden in onze voorkamer. Het vuilste logement kon in vergelijking van die kamers zindelijk genoemd worden. Hij zelvs met zijn secretaris aten in het 220 wijnhuis. De wagens en paarden tot zijn bagage behorende waren gerangeerd van mijn huis tot halvweg den Brink, moetende die arme dieren bijna veertien dagen dat die inkwartiering duurde. 225 nagt en dag op straat verblijven. Met aandoening nam hij van ons afscheid speci- aal van mijnen kinderen en verreisde na het Hanoverschen. In alle deze treurige blz. 10 lotgevallen gebeurde mij twee anecdotes de 230 moeite wel waardig hier in te voegen zijn- de echter van zeer verschillende aart. De eerste was dat mij, met een menigte anderen de nieuwsgierigheid na de IJssel- kant dreev om aldaar de continueele 235 beweging der vreemde militairen en het afsnijden en aankomen hunnen wa- gens te zien. Eensklaps kwamen er zo een overhaaste vlugt op de lange brug van rijtuigen paarden en menschen stadwaarts aan 240 als [ik] immer gezien heb. Zelvs onze Holland- sche soldaten kwamen blootshoofds aan- snellen kruipende in de wagt. Hiervan geen begrip kunnende maken, te meer nog daar de vrees op een ieders aangezigt 245 als geschildert stond, deed mij aan een hijgende mij voorbij rennende en nog fraai met oranje versierde schipper in de haast vragen: wat is er dog te doen? Die mij met een zwaare vloek toeduwde 250 G......e daar heb je de Carmagnolen. Deze langsvolle retraite wierd veroorzaakt door een wagenknegt op de Worp camperende die een wagen met gevangen en gekwetste Franschen had zien aankomen en door 255 zijn geroep "daar komen de Franschen aan" dit alarm, mogelijk om een grap te hebben, maakte. Die blz. 11 Die andere was van vrij treurigen aart. Het 260 kleine Cockje, mij zedert den gedenkwaar- digen jaar 1787 op alle mogelijke wijze gemijd hebbende kwam nu als weleer bijna dag aan dag familier inlopen en alle ge- ruchten en nieuwstijdingen aanbrengen. Op 265 een morgen komt hij invliegen in grooten haast, mij vragende of [hij] zijn paarden op mijn stal mogt zetten er bij voegende: Ik krijg zo aanstonds een geheele partij vlugtelingen van Utrecht met hun- 270 ne rijtuigen. Ik heb geen plaats meer. 't Welk [ik] dat ventje direct accordeerde. Den volgenden dag kreeg ik drie boeren uit Welzum, bij mij als zeer braave en weldenkende lieden bekend, mij bidden- 275 de en smekende om hunne paarden voor de roofzuchtige klaauwen der Engelschen te bergen. De achting welke om voormelte reden die eerlijke landlieden toedroeg 280 deed mij zulks datelijk toestaan, waarop dienzelven middag een getal van 27 der schoonste jonge paarden onder escorte van onze Hollandsche cavallerie in mijn stal arriveerden. Dan het roekeloose Cockje 285 loopt weinigen dagen hierna gearmt met een brutaale Engelsche Officier in mijn stal en passant mij toeroepende ik wil blz. 12 ik wil mijn paarden verkopen. Den Engelsch- man zo een een aantal fraaije paarden bij el- 290 kanderen ziende gaf zijne groote verwon- dering te kennen en bleef niet in ge- breeke omdat aan zijne hier zijnde generaals en andere officieren te ver- halen. Mijn vrees voor de onberaden stap 295 van Cock was niet ongegrond want weinig uuren daarna eischten mij drie Engelsche hoofofficieren te spreken die mij uit naam van hun generaal Abercombrie cathegoriek afvriegen of 300 mij al die paarden toebehoorden, hoe ik er aan kwam enz. Waarop [ik] hun na waarheid het geval verhaalde en hun tevens mijn paarden aanwees. Hierop vertrokken zij met een zeer stuurs gelaat mij niet 305 verwaardigende te groeten. 's Avonds ver- scheen er [om] circa ses uuren een Engelsche commissaris mij nors waarschuwende: Ik geen één paard van mijn stal zou hebben te laten gaan mij anders voor 310 mij of 't mijne niet kunnende re- ponderen. Dat hij alle de paarden uit genomen de mijne en die van Cock, die reeds met drie woorden verkogt wa- ren, in requisitie stelde. Ik liet daarop 315 datelijk de knegts van de bovengenoemde boeren uit hun logement halen om met die blz. 13 die commissaire die vrij goed Hollandsch sprak hierover nader te handelen. Waaruit dan volgde dat nog dien zelven avond 320 voorn[oemde] boeren door hunne knegts hier gebragd wierden en om half elf uuren ten mijnen huizen arriveerden, schreien- de over deze onaangenaame gebeurtenis, hun door de onvergeeflijke onvoorzigtig- 325 heid van Cock berokkend, tegelijk zeer wel begrijpende hun paarden nu zo goed als gestolen waren. Na allen aangewende vlijt en moeite is het echter zo verre gebragt dat die braave 330 landlieden hun paarden in verkoop aan- boden en met veel onaangenaamheden 130 g[u]ld[en] voor 't stuk ontfingen. Met aan- doening zag hun voor mijn stal staan toen hun gelievde beesten door het, 335 het Engelsche plunderrot weggesleept wierden. Van dag tot dag nu vermeerderde de aankomst en doormarsch der Engelsche troupes zo dat men genoodzaakt wierd 340 de kerken te openen. De Groote en Berg waren weldra in paardestallen herschapen en de Fransche wierd een victualien magazijn. De zakken met be- schuit bedekten zelvs den hemel der 345 predikstoel. Weldra begon men in de blz. 14 de eerstgenoemden de gestoellens en banken af te breken en tegen de pilaren de schroomlijkste vuuren te stoken. Men schoot de glasen in stukken om den 350 dikken zwalm er te doen uittrekken. In weinige dagen waren, ofschoon het menigvuldige aangebragte hout, de voorsch[reven]. godsdienstige gestichten geheel geruineerd, ons gewezen magistraatsgestoelte ver- 355 brijseld en verbrand geen choorhek. Geen predikstoelen waren er meer te vinden. De graven wierden geopend. Men verbrande de kisten. Heb zelven onderscheiden bekke- nelen in de Groote Kerk zien liggen. 360 In de Bergkerk ging het niet beter de arme kas wierd er los gebroken en de bekers en schotels, tot het Avondmaal gebruikt wordende, vertrapt. In beide vond men een meenig- te doode paarden . Het scheen voor Enge- 365 lands krijgsbenden bewaard te zijn om als geloovs en bontgenoten van onze republiek gruwelen uit te richten, die naauwelijks door de barbaarste volkeren zouden zijn gepleegd geworden. Met de uiterste aan- 370 doening beschouwde [ik] een en ander dan al te zeer bewogen verliet [ik] weldra deze wel- eer tot Gods eer gestichte gebouwen dan nu tot uitoefening van geweld des duivels door Oranjes hulp- benden gebrachte hooles. Voorts men bespeurde in blz. 15 375 in deese stad een algemeene treurigheid geen publique en weinig particuliere gezelschappen wierden er meer gehouden. Intussen kwam de onaangenaame in- kwartiering mij mede kwellen. Een En- 380 gelsch Capitein van de Kon. Guarde met zijn bediende en paarden kreeg [ik] te logeren, een jong vrij wel opgevoed man Heurrai genaamd en ter zelver avond zijner komst een gantsche troup Hanoversche soldaten 385 en wijven welk in 't eerst schrikverwek- kend geval geval zig dus toedroeg. Voor eenige momenten mij aan 't huis van een mijner goe- de vrienden bevindende wierd mij door mijn knegt bericht dat eenigen Hanoveranen 390 met geweld en met uitgetogen zabels mijn deur indrongen. Ik ijlde aanstonds der- waarts om dien boel zo veel doenlijk op te redderen tot mijn groote verwondering trof ik in die lieden niet aan den woesten krijgs- 395 man maar den smekenden reisiger bidddenden om maar op eene bos stroo te mogen overnagten, door de menigte aangekomen militairen geen kwartier kunnende krijgen. Ik accodeerde hun dit met hun bijhebbend geselschap 400 bestaande in één hunner waswijven, drie gevlugte Velpse boerinnen en 6 Hanoversche soldaten. Dit zoodje logeerde t[e]zamen in mijn voorkamer en vertrokken den volgenden morgen allenskens. Nu retineerden zig den blz. 16 405 de onderscheiden troupes na de kant van het Twenthe en lieten ons in de welgegron- de vrees voor de arriene guarde. Deze avan- geerde dan ook eindelijks tot voor onze stad aan de overkant van den Ijssel de 410 grootste gruwelen aan richtende en meestal bestaande uit Engelsche Dra- gonders en hunne Hussaren van Hompro.. Dan tot ons groot geluk was hier eenigen dagen te bovenen van Zutphen binnen 415 gemarcheerd een regiment Hessische infanterie 3000 man sterk, wel bang voor de Franschen blijkens zij een schildwagt op de omgang van onzen grooten toren plaatsten dog anders geschikte lieden. 420 Hun generaal zorgde dat er een sterke wagt aan de IJsselkant was om het in - dringen in deze stad te beletten. In- tusschen steeg de woede aan de overzijde in top. Alles plunderde en roofde men, 425 stak de capitale herberg de Nieuwe Stroo- kap genaamd, even over de lange brug gelegen, in volle vlam, welk huis ook tot den grond toe verteerd is. Hune voor- posten zetteden zij voor op de brug op 430 dat niemand ter blussing der brand zoude kunnen toeschieten of beletten dat zij in hunne gruwelen voortvoeren. Eeni- gen hunne hadden de stoutheid om in geringe getal blz. 17 getal de brug over te komen en een herberg 435 bij de wagt in een ogenblik te plundereren. Nimmer was ons Deventer in grooter cris- sis dan dien gedugten morgen. Dan, God verhoede het gevaar, de Hessen dreven deze laatste geweldenaars en brandstich- 440 ters buiten om de stad heen en de Berg- poort uit alwaar zij verder gevlugt zijnde hunne godloze handelwijs bleven voord- zetten. Weinig dagen na deze schok vertrokken ook de Hessen. Ziedaar 445 onse stad bijna geheel van militairen ontbloot, blijvende eenige weinige Hollandsche cavalleristen en soldaten hier liggen alle gevangenen van de Franschen. Som- ber en akelig was deze tijd. Bijna niemand 450 verscheen op de straat, een dodelijke stilte heerschte overal. Men mistrouw- de elkander meer dan ooit en een ieder verlangde na een beter lot dat ook welhaast opdaagde. Echter wist men 455 om deze tijd bijna niets van de nadere aankomst der Franschen. Alle post routes waren gestremd en bijna alle correspon- dentie afgebroken. Onze burgerijen bleev intusschen niet onledig met een plan 460 tot een op handen zijnde revolutie te maken en zig de nodige wapenen aan te schaffen. Dog alles in de uiterste stilte blz. 18 en zonder weten van iemand buiten hun. Tot- dat eindelijk den vroegen maandag mor- 465 gen den 2 februari 1795 deze doodsche stilte afbrak. Ik wierd dan met meer anderen van onze partij verwittigde om gewapend aan het koffijhuis van Siebers agter de Waag te verschijnen, bleef niet lan- 470 ge in gebreke en kwam met meer an- dere met de Fransche nationale cocarde voorzien op de straat, waartoe den jon- gen Heiligers reeds het sein gegeven had, rijdende met dezelve versierd 475 door de voornaamste wijken dezer stad. Intussen marcheerde een goed aan- tal welgezinde burgers tot voor gezeide koffijhuis waarbij zig voegden onder scheiden braave jongelieden te paard 480 in Hussaren uniformen. Eenige weini- ge ogenblikken hierna begaf zig het Committé Revolutionair, na alvorens vergadering van Raad en Gemeente verzogt te hebben, ten stadhuize 485 en liet door den burger H. van Marle weleer predikant te Delft in de Raadkamer het hier ingeslotene onder No 1, de vergadering der regenten, in 1787 op het kussen geraakt, voorlezen, 490 die vervolgens met schaamte het stadhuis afdropen blz. 19 afdropen welke dan ook zonder dat hun of iemand van hun partij in het minste of geringste nog met woorden 495 nog met daden eenige beledediging hoe ook genaamd is aangedaan na hunne huizen konden terug keren. Geheel anders dus als mij en mijne mede regenten op den beruchte don- 500 derdag den 20 september van den jaare 1787 wedervoer, toen wij door een opgeruid gepeupel eerst van onze kussens met publiek geweld gejaagd wierden en even met be- 505 houd van ons leven in onze wonin- gen, onder het gestadig vloeken en schelden als gedreven wierden en naderhand aan de verregaandste insultes ja plundering en ruine- 510 ring van onze bezittingen dag aan dag ongestraft blood gesteld waren. Dan laat ik liever het gordijn voor dit schandtoneel laten vallen en de bewerkers er van aan hun nu 515 knagend gewissen overlaten en mijn relaas vervolgen. Na dat dan het stadhuis van de zig noemende "wel edele hoog achtbaare heeren" met dezelven blz. 20 520 dezelven ministers en het corps van de gezwoorne gemeente verlaten was, wierd de nationale vlag van het balcon van 't raadhuis uitgestoken en het Committe Revolutionair ver- 525 scheen aldaar gelijktijdig. Waarop den burger van Marle het stuk onder No 2 aan een verbazende toegevloei- de menigte voorlas, 't welk met een algemeen "hoeze[e] vivat de vrijheid " 530 beantwoord wierd, zettende de ge- wapende burgerij hunne hoeden boven op de bajonetten hunner ge- weren. Even hierna kwamen de nieuwaange- stelde representanten op voorn[oemd] balcon 535 en na des den jongen commandant Hei- ligers welker installatie onder No 3 te vinden is. Het vreugde gejuich wierd ver- scheiden reisen herhaalt onder het gesta- dig spelen der klokken. Alles liep dus met 540 alle mogelijke bedaardheid in 20 verzen ten einde zonder hulp der Franschen troupes waarvan nog niets vernomen wierd. Dan den volgenden dingsdagmorgen kwamen eensklaps meer dan 300 Fransche 545 Hussaren in vollen ren en onder het gejuich van honderden menschen de lange brug over en blz. 21 wel in de drie poorten aan de Ijsselkant ge- lijktijdig inrukken. Een gedeelte er van ver- namen hier [dat] een troep Keizerlijken te 550 Gorssel tussschen Zutphen en hier aan het plunderen waren. Vlogen er "en galoppe" met één stuk kanon na toe, hen aanstonds op de vlugt jagende. Zie daar nu ons aloude Deventer voor het eerst zedert deszelvs 555 stichting in Fransche handen, na meer dan hondert jaren geen buitenlandschen vijand binnen haar muuren gezien te heb- ben. Dan laat ik de Franschen niet met den hatelijken naam van vijanden noemen 560 daar zij ons aanstonds de hand van vriend en broederschap toereikten en niet handel- den als de Pruisschen in den gedenk- waardigen jaare 1787 die onder den schoon- schijnenden naam van de rust te komen 565 herstellen, de onrust en slavernij met alle geweld aanbragten. Thans billetteerden men nu de vrije Franschen bij de burgerije en ten mij- ner huize den jeugdigen generaal Regner 570 met zijn aide de camp, beste lieden [die] twee dagen na de komst der Hussaren arriveerden en twee regimenten Fransche infanterie met een fraaie bende musikanten aan 't hoofd. Men begon nu mede te denken om den boom 575 den vrijheid alhier te planten, 't welk op blz. 22 donderdag den 5 feb[ruari] bepaalt wierd. In den agtermiddag, welk met de navolgen- de statie verricht wierd. De nieuw aan- 580 gestelde gewapende burgerije van het kerkhov voor het stadhuis naar den Brink gemarcheerd zijnde, volgde een halv uur daarna de trein in dezer voege: 1. Het corps jonge burgers te paard in 585 Hussaren uniform. 2. De vier nieuw aangestelde bodens dra- gende de roeden van Justitie. 3. De oudste dochter van den burger representant Cost, hebbende in de 590 eene hand een speer waarop een roode Jacobijne muts en in de andere hand een driecouleurige driehoek ten zinnebeelde van vrijheid en gelijkheid. 4. De municipaliteit of burgerre- 595 presentanten met hunne drie aangestelde nieuwe secretarissen Cramer, G.J. Jacobs en N.J. Jordens. 5. Een capitale bende Franschen mu- ziekanten. 600 6. De jongste dochter van Mevr[ouw] de Wed[uwe] Jordens, dragende een groote Jacobijne muts die op den vrijheid- boom stond gezet te worden. 7 blz. 23 7. De oudste dochter van den burger Weste- 605 nink, dragende de nationale vlag. 8. Den ouden bevenden grijsaart Hensen omringt door vier kindertjes die gebroken ketenen in hunne handjes droegen, ten bewijze der nu geëindigde 610 slavernijen. Welke ketenen in de kuil daar de vrijheidsboom in stond opge- richt te worden geworpen wierden. 9. Een reij van meer dan hondert jonge meisjes van allerlei staat en rang in 615 't wit gekleed met nationale cocarden en linten versierd tusschen hun houdende een girlande die om den boom stond gevlogten te worden. 10. Een detachement Fransche Hussaren. 620 Deeze trein op den Brink gekomen zijnde wierd de vrijheidsboom statig opgewerkt en vastgezet onder een superbe musiek en onder het gestadig gejuich van de zamen- gevloeide menigte. Vervolgens wierd den 625 gewonen rondedans om dese boom verricht en een korte aanspraak door den secretaris G.J. Jacobson aan den alhier commanderen- den Franschen officier gedaan. Vervolgens ging de trein wederom terug na het stad- 630 huis alwaar door de jonge meisjes den dans in de groote zaal gerepeteerd wierd en blz. 24 en verder alles in de beste ordre ten einde liep. Korte tijd hierna gaven de alhier in garnisoen zijnde Fransche officieren een festijn en bal op het stadhuis 635 dat meede vrolijk en vriendelijk tot in den morgen voortduurde. Door het spoedig vertrek der troupes wierd men buiten staat gesteld om van onze kant soortgelijke fête wederom te geven. 640 Ik zoude hier nog kunnen bijvoegen een journal van de telkens af en aankomen- de Franschen alsmeede van de verdere billettering ten mijne huize dan dit zoude te seer in het eentonige vallen en 645 dus vervelen. Alleen zegge nog dat [ik] op mijn buitengoederen ter gelegentheid der continuaale inkwartiering geen aanmerkelijke schaade geleden heb als alleen aan de allee langs de Zutphensche 650 weg te Gorssel welke fraaje eiken- bomen meest omgehakt zijn.